In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf, ingediend op 12 oktober 2022. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag afgewezen op 8 november 2022, en het bezwaar van eiser is op 1 juni 2023 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 9 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Minister en een waarnemer van de gemachtigde van eiser aanwezig waren.
Eiser heeft het visum aangevraagd om zijn neef te bezoeken en een bruiloft bij te wonen. De Minister heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32 van de Visumcode, omdat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf onvoldoende heeft aangetoond. De rechtbank oordeelt dat de Minister terecht heeft geweigerd, aangezien eiser niet kon bewijzen dat de gestelde familierelatie met zijn neef daadwerkelijk bestaat. De overgelegde documenten waren onvoldoende om de relatie te onderbouwen, en er waren onduidelijkheden over de identiteit van eisers moeder.
De rechtbank concludeert dat de Minister geen hoorplicht had in deze zaak, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser heeft niet aangetoond dat hij of zijn referent gehoord moesten worden, en de rechtbank is van mening dat de Minister zonder hoorzitting kon concluderen dat het doel van het verblijf niet was aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.