ECLI:NL:RBDHA:2023:1797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
C/09/619738 / HA RK 21-411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van het Nederlanderschap en de gevolgen voor verzoekster met dubbele nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die in het bezit was van de Peruaanse nationaliteit en stelt dat zij ook de Nederlandse nationaliteit bezit. Verzoekster is geboren op [geboortedatum01] 1972 in Peru en heeft een Nederlandse vader, die haar bij geboorte heeft erkend. De IND heeft echter betoogd dat verzoekster haar Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren op [datum02] 2000, omdat zij gedurende tien jaar buiten Nederland heeft gewoond en ook de Peruaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster vanaf haar geboorte tot [datum02] 2000 het Nederlanderschap heeft bezeten, maar dat zij dit Nederlanderschap op [datum02] 2000 heeft verloren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verlies van het Nederlanderschap niet onevenredig was, gezien het feit dat verzoekster altijd in Peru heeft gewoond en geen connectie met Nederland had op het moment van verlies. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster afgewezen, met uitzondering van de vaststelling van het bezit van het Nederlanderschap in de genoemde periode.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 21-411
Zaaknummer: C/09/619738
Datum beschikking: 13 januari 2023

Beschikking op het op 25 oktober 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker01] ,

verzoekster,
verblijvende te [plaats01] ,
advocaat: mr. I. Özkara te Arnhem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen de IND,
zetelende te [plaats02] ,
vertegenwoordigd door: eerst mr. [naam01] , nu door mr. [naam02] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 3 december 2021 van de IND, met als bijlage de checklist;
  • de brief van 15 december 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
  • de brief van 12 april 2022 met bijlagen van de IND;
  • de brief van 10 mei 2022 van de zijde van verzoekster;
  • de conclusie van de officier van justitie van 18 augustus 2022.
De rechtbank heeft een mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 16 december 2022. Bij brief van 29 november 2022 heeft mr. Özkara bericht niet op de zitting te verschijnen. Volgens hem zijn de standpunten voldoende over en weer naar voren gebracht. De IND heeft desgevraagd per e-mail van 5 december 2022 bericht dat de zaak duidelijk is en dat er wat de IND betreft geen nadere toelichting nodig is. De rechtbank heeft partijen vervolgens bij e-mail van 9 december 2022 bericht dat de geplande mondelinge behandeling niet door zal gaan en medegedeeld dat in beginsel op 13 januari 2022 beschikking zal worden gewezen.

Verzoek, verweer en conclusie van de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling dat verzoekster sinds haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit, een en ander met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoekster is op [geboortedatum01] 1972 te [geboorteplaats01] , Peru geboren.
  • Op de geboorteakte van verzoekster staat als vader vermeld [naam03] (hierna: de vader van verzoekster) en als moeder [naam04] (hierna: de moeder van verzoekster).
  • De vader van verzoekster is op [geboortedatum02] 1944 te [geboorteplaats02] geboren.
  • De vader van verzoekster heeft vanaf zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit gehad.
  • De moeder van verzoekster heeft de Peruaanse nationaliteit.
  • Verzoekster heeft bij haar geboorte via haar moeder de Peruaanse nationaliteit verkregen.
  • De ouders van verzoekster waren op het moment van haar geboorte niet met elkaar gehuwd.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum01] 2010 is vastgesteld dat een broer van verzoekster, [naam05] , als gevolg van erkenning door de vader van verzoekster het Nederlanderschap heeft verkregen.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum02] 2012 is vastgesteld dat ook een andere broer van verzoekster, [naam06] , als gevolg van erkenning door de vader van verzoekster het Nederlanderschap heeft verkregen. Deze broer heeft het Nederlanderschap op [datum01] 2003 verloren op grond van artikel 15, aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
  • Verzoekster heeft nooit een Nederlands paspoort aangevraagd.
  • Verzoekster heeft desgevraagd in de brief van 15 december 2021 verklaard dat zij altijd in Peru heeft gewoond.

Beoordeling

In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij Nederlandse is, omdat zij afstamt van een Nederlandse vader.
De IND heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster op [datum erkenning01] 1972 door erkenning het Nederlanderschap heeft gekregen. Volgens de IND heeft zij dit van rechtswege verloren op [datum02] 2000.
Nederlanderschap
De rechtbank stelt vast dat op de geboorteakte van verzoekster vadergegevens zijn opgenomen en dat de vader van verzoekster de geboorteakte heeft ondertekend. Op grond van artikel 391 van het Peruaanse Burgerlijk Wetboek kan een man bij de geboorteaangifte zijn kind erkennen. De rechtbank gaat er, met de IND, vanuit dat dit hier ook is gebeurd, omdat de vader van verzoekster als zodanig op de geboorteakte staat, verzoekster de naam van de vader en de moeder heeft gekregen en de vader de geboorteakte heeft ondertekend. Dat maakt dat verzoekster op het moment van haar geboorte op grond van artikel 4 lid 2 RWN als gevolg van de erkenning door haar vader het Nederlanderschap via hem heeft verkregen.
Verlies van het Nederlanderschap
Niet in geschil is tevens dat verzoekster vanaf haar geboorte de Peruaanse nationaliteit heeft gehad. Dat betekent dat zij vanaf haar geboorte een dubbele nationaliteit heeft gehad.
In de RWN is bepaald onder welke omstandigheden een meerderjarige het Nederlanderschap kan verliezen. Verzoekster is op [datum02] 1990 meerderjarig geworden. Op dat moment gold als verliesgrond van het Nederlanderschap artikel 15 lid 1 onder c RWN. Hierin staat – samengevat weergegeven – dat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren gaat indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is.
Deze zogeheten verliesgrond treedt van rechtswege in, zonder dat iemand daarop gehoord wordt. Dat betekent dat – behoudens een stuiting van de verliestermijn – verzoekster het Nederlanderschap heeft verloren op [datum02] 2000. De verliestermijn kan op de in artikel 15 lid 4 RWN genoemde gronden worden gestuit. Niet is gesteld of gebleken dat verzoekster op enig moment de verliestermijn heeft gestuit. Dat maakt dat zij het Nederlanderschap van rechtswege op [datum02] 2000 heeft verloren.
Evenredigheidstoets
Bij een verlies van rechtswege van het Nederlanderschap dient de rechtbank te beoordelen of dit verlies, dat het verlies van het burgerschap van de Unie en de daaruit voortvloeiende rechten met zich brengt, in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel, wat betreft de gevolgen ervan voor de situatie van betrokkene en in voorkomend geval voor die van haar gezinsleden, bezien vanuit het oogpunt van het Unierecht.
De IND heeft in zijn brief van 12 april 2022 aangegeven dat het aan verzoekster is om concreet te onderbouwen dat op het moment van het verlies van het Nederlanderschap op [datum02] 2000 redelijkerwijs voorzienbaar was dat zij met het Unieburgerschap gepaard gaande rechten of verplichtingen uit zou gaan oefenen.Verzoekster heeft in reactie hierop bij brief van 10 mei 2022 betoogd dat zij gezinsleden heeft die in Nederland wonen. Ook heeft zij aangevoerd dat zij pas sinds kort weet dat zij aanspraak kon maken op het Nederlanderschap zodat zij de verliestermijn niet heeft kunnen stuiten.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling dat verzoekster familieleden in Nederland heeft wonen onvoldoende is om te kunnen beoordelen, laat staan vaststellen, dat het verlies van het Nederlanderschap voor haar op [datum02] 2000 onevenredige gevolgen heeft gehad voor wat betreft de uitoefening van haar familie- en gezinsleven. Sterker nog, verzoekster heeft verklaard dat zij heel haar leven in Peru heeft gewoond. Zij heeft op geen enkele manier gesteld dat zij op het moment van intreden van de verliesgrond een connectie had met Nederland. Uit de beschikking die ziet op de broer van verzoekster [naam06] blijkt dat de broer heeft verklaard dat hij tot 2008 ook onafgebroken in Peru heeft gewoond. De door haar broers in 2009 en in 2011 aanhangig gemaakte procedures zijn ook jaren na het intreden van de verliesgrond gevoerd. De rechtbank leidt hieruit af dat in het gezin van herkomst van verzoekster Nederland kennelijk niet zo’n grote rol speelde op [datum02] 2000. Verzoekster heeft bovendien pas ruim tien jaar na haar broers een vergelijkbare procedure aanhangig gemaakt.
Dat verzoekster niet in een eerder stadium heeft onderzocht of haar afstamming van een Nederlandse vader rechtsgevolgen heeft gehad voor haar nationaliteit(en), is een omstandigheid die niet aan de Staat kan worden toegerekend. Dat zij niet eerder wist dat zij tevens de Nederlandse nationaliteit bezat en de verliestermijn kon stuiten, ligt in haar risicosfeer.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verliesgrond van artikel 15, lid 1, onder c RWN van rechtswege op [datum02] 2000 is ingetreden en dat het als gevolg hiervan ingetreden verlies van het Unieburgerschap voor verzoekster op dat moment niet onevenredig heeft uitgepakt. Dit betekent dat de rechtbank zal vaststellen dat verzoekster vanaf haar geboorte tot [datum02] 2000 het Nederlanderschap heeft bezeten. Het meer of anders verzochte zal als niet op de wet gegrond zal worden afgewezen.
Proceskosten
Omdat de Staat niet als (overwegend) in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoekster. Dit verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat verzoekster het Nederlanderschap heeft bezeten in de periode van [geboortedatum01] 1972 tot [datum02] 2000;
wijst het verzochte voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, L. Koper en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2023.