In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een eiser van Indiase nationaliteit tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser is meegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het besluit van 22 augustus 2023, waarin de staatssecretaris zijn voornemen kenbaar maakte om de tijdelijke bescherming van de eiser te beëindigen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend tegen dit voornemen, en de rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bevoegd was om de tijdelijke bescherming te beëindigen, zoals eerder bevestigd in een uitspraak van 30 oktober 2023. Eiser heeft in zijn gronden van beroep gesteld dat er een individuele belangenafweging moet plaatsvinden op basis van het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank concludeert dat eiser geen relevante individuele omstandigheden heeft aangevoerd die de beëindiging van de tijdelijke bescherming zouden kunnen tegenhouden. De rechtbank wijst erop dat eiser in februari 2022 Oekraïne is binnengekomen met een visum en in maart 2022 het land heeft verlaten, zonder dat hij zijn situatie verder heeft toegelicht.
De rechtbank wijst het verzoek van eiser om aanhouding van de zaak tot het moment dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak doet in een soortgelijke zaak af. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.