ECLI:NL:RBDHA:2023:18043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.8608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtsgeldigheid van WBV 2022/22

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 28 december 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde op 20 september 2023 dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn was verlengd door de WBV 2022/22. De rechtbank besloot zonder zitting uitspraak te doen, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond.

De opposant stelde verzet in tegen deze uitspraak, met de stelling dat de verlenging van de beslistermijn niet rechtsgeldig was, omdat er prejudiciële vragen waren gesteld over de WBV 2022/22. De rechtbank oordeelde echter dat de prejudiciële vragen de geldigheid van de WBV niet in twijfel trokken, aangezien het Hof van Justitie deze vragen nog niet had beantwoord. De rechtbank benadrukte dat de beslissing om zonder zitting uitspraak te doen terecht was, en dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om te twijfelen aan de eerdere uitspraak.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8608 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[Naam], opposant

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 28 december 2021.
Bij uitspraak van 20 september 2023 heeft de rechtbank dat het beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. [1]
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid bij een kennelijk oordeel. Dat wil zeggen dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
2. In dit geval heeft de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend, omdat de beslistermijn met de WBV 2022/22 is verlengd en deze verlenging rechtsgeldig is. De beslistermijn van opposant eindigt daarom pas op 27 november 2023.
3. Op 20 september 2023 heeft opposant verzet gedaan tezen deze uitspraak, omdat zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de WBV 2022/22 geldig is. Opposant meent dat niet op voorhand duidelijk is dat de verlenging van de beslistermijn geldig is, omdat de Afdeling [2] inmiddels prejudiciële vragen heeft gesteld over de rechtsgeldigheid van de WBV 2022/22. Daarnaast is volgens opposant niet gereageerd op de beroepsgrond dat uit het digitale portaal van 20 september 2023 blijkt dat de uiterste beslistermijn 28 juni 2022 is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In verzet kan alleen worden beoordeeld of de bestuursrechter terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. Dit betekent dat de beoordeling beperkt is tot de vraag of in de beroepszaak terecht zonder zitting uitspraak is gedaan. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in het geval van een behandeling op zitting ook hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Die situatie doet zich in deze zaak niet voor.
5. De rechtbank volgt opposant niet in zijn standpunt dat vanwege de prejudiciële vragen niet op voorhand vastgesteld kan worden dat de WBV 2022/22 rechtsgeldig is. De uitspraak in dit beroep is gebaseerd op een drietal uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats. Dat er prejudiciële vragen zijn gesteld, maakt niet dat deze uitspraken niet meer als uitgangspunt kunnen worden genomen voor haar beoordeling. Het Hof van Justitie heeft de prejudiciële vragen immers nog niet beantwoord.
6. De rechtbank volgt opposant ook niet in zijn standpunt dat niet is gereageerd op de beroepsgrond dat de beslistermijn volgens het digitale portaal uiterlijk 28 juni 2022 afliep. Immers, in de uitspraak is gemotiveerd waarom de beslistermijn van eiser pas op 27 november 2023 afloopt. Daarmee wordt eisers beroepsgrond in wezen beantwoord.
7. Het verzet is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.