ECLI:NL:RBDHA:2023:18043
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtsgeldigheid van WBV 2022/22
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 28 december 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde op 20 september 2023 dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn was verlengd door de WBV 2022/22. De rechtbank besloot zonder zitting uitspraak te doen, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond.
De opposant stelde verzet in tegen deze uitspraak, met de stelling dat de verlenging van de beslistermijn niet rechtsgeldig was, omdat er prejudiciële vragen waren gesteld over de WBV 2022/22. De rechtbank oordeelde echter dat de prejudiciële vragen de geldigheid van de WBV niet in twijfel trokken, aangezien het Hof van Justitie deze vragen nog niet had beantwoord. De rechtbank benadrukte dat de beslissing om zonder zitting uitspraak te doen terecht was, en dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om te twijfelen aan de eerdere uitspraak.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.