ECLI:NL:RBDHA:2023:1811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.4081 en NL22.4083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een procedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit houder, verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geen aanleiding hoefde te zien om het verzoek van eiser in te willigen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde medische zorg in Turkije niet toegankelijk voor hem was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij geen toegang heeft tot de noodzakelijke medische behandeling in Turkije, ondanks zijn gezondheidsproblemen, waaronder een goed gereguleerde Hiv-infectie en andere medische aandoeningen.

De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij verweerder in eerdere besluiten de aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek buiten behandeling heeft gesteld en het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft in eerdere procedures geprobeerd zijn recht op verblijf te onderbouwen, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvraag om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vw terecht is afgewezen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de bewijslast die bij de vreemdeling ligt om aan te tonen dat de medische zorg in het land van herkomst niet toegankelijk is.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening nu het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.4081 (beroep)
NL22.4083 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Q. Bousmaha).

Procesverloop

In het besluit van 23 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 20 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In de uitspraak van 19 april 2018 [1] heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam het beroep van eiser tegen het besluit van 20 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de uitspraak van 18 maart 2019 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.
In de uitspraak van 17 december 2019 [3] heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam het beroep van eiser alsnog gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 23 januari 2017 met inachtneming van de uitspraak.
In het besluit van 9 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft op 8 december 2022 een verweerschrift ingediend.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 29 december 2022 samen op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Epozdemir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiser is geboren op [datum] 1970 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft meerdere procedures tot het aanvragen van verblijfsvergunningen doorlopen, welk allen zijn afgewezen. Eiser heeft op 22 januari 2017 om toepassing van artikel 64 Vw gevraagd.
2. Op 17 januari 2020 is er een BMA-advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit BMA-advies heeft er op 25 mei 2021 een hoorzitting plaatsgevonden, waarna BMA op 2 november 2021 een nieuw advies heeft uitgebracht. Uit dat BMA-advies blijkt dat eiser bekend is met een goed gereguleerde Hiv-infectie sinds in ieder geval 2006. Verder heeft eiser last van zuurbranden vanwege een maagbreuk. In februari 2017 heeft eiser een TIA doorgemaakt zonder verdere gevolgen. Eiser wordt blijvend behandeld door een internist-infectioloog, door middel van halfjaarlijkse controles en medicatie. Uitblijven van de behandeling zal volgens het BMA-advies leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
Verweerders besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag voor uitstel van vertrek afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen feitelijke toegang heeft tot de benodigde medische behandeling in Turkije. De behandeling door een internist-infectioloog kan in Turkije worden voortgezet en de noodzakelijk medicatie is beschikbaar in Ankara. Eiser kan reizen zonder enige medische voorziening en is zelf verantwoordelijk voor het regelen van de schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens. Niet is gebleken dat eiser geen toegang tot de zorg heeft omdat hij geen baan en dus geen zorgverzekering kan krijgen als lhbti’er. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij geen toegang tot de medische behandeling heeft omdat zijn woonplaats te ver van Ankara ligt. Artikel 64 Vw laat geen ruimte om te beoordelen of eiser voor een eventuele vergunning op andere gronden in aanmerking komt als Turkse onderdaan.
De beroepsgronden
4. Eiser voert, kort samengevat, het volgende aan. Het BMA-advies is onvoldoende inzichtelijk en concludent. Daarnaast is de noodzakelijke medicatie en behandeling feitelijk niet toegankelijk voor eiser. Eiser heeft daarbij verwezen naar het meest recente ambtsbericht van maart 2021 van Turkije. Ten eerste kan eiser vanwege de discriminatie in Turkije als lhbti’er geen zorgverzekering afsluiten en een baan krijgen. De kosten van de medicatie zijn daardoor te hoog. Ten tweede wonen eisers moeder en zus te ver weg van Ankara, waardoor hij geen daadwerkelijke toegang heeft tot de medische behandeling. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsdocument op grond van het tijdsverloop en het driejarenbeleid als Turkse onderdaan op grond van de standstillbepaling van artikel 13 van het Besluit 1/80 [4] .
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw om uitstel van vertrek te krijgen heeft mogen afwijzen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1
Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond dat het BMA-advies niet inzichtelijk en concludent is ingetrokken. De rechtbank laat deze daarom verder buiten beschouwing en stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat er van het meest recente BMA-advies uitgegaan kan worden.
5.2
De rechtbank overweegt dat de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw slechts toeziet op de vraag of het gelet op de gezondheidstoestand van eiser verantwoord is om te reizen en zodra is vastgesteld dat dit niet verantwoord is, uitzetting achterwege dient te blijven. Eisers stelling dat hij als Turkse onderdaan rechtmatig verblijf geniet onder Besluit 1/80, ligt niet ter beoordeling bij deze aanvraag. Hiervoor dient eiser desgewenst een passende aanvraag in te dienen.
5.3
De rechtbank stelt vast dat gelet op het voorgaande de rechtbank alleen nog dient te oordelen of verweerder een juiste toepassing aan artikel 64 Vw heeft gegeven. Uit artikel 64 Vw volgt dat uitzetting achterwege blijft, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is te reizen. Verweerder kan op grond van paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw als de vreemdeling niet in staat is om te reizen dan wel er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM [5] om medische redenen. Van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM is volgens dit beleid uitsluitend sprake:
  • als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
  • als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
  • als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
5.4
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er op korte termijn een medische noodsituatie wordt verwacht bij het uitblijven van de voor eiser benodigde behandeling. Ook is niet in geschil dat eiser in staat is om te reizen. Partijen zijn het eens dat de noodzakelijke behandeling beschikbaar is in Ankara. Het geschil spitst zich enkel toe op de vraag of is gebleken dat de noodzakelijke medische behandeling aantoonbaar niet toegankelijk is voor eiser in Turkije.
5.5
Uit het arrest Paposhvili [6] volgt dat de bewijslast, om voldoende aannemelijk te maken dat de in het land van herkomst beschikbare medische zorg feitelijk niet toegankelijk is, bij de vreemdeling ligt. Volgens de Afdeling betekent dit dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten van de door hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn. Verder moet de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken. Eiser is daar met de enkele verwijzing naar het ambtsbericht van maart 2021 van Turkije niet in geslaagd. Ook heeft eiser, zoals verweerder terecht stelt, niet onderbouwd dat de zorg voor hem niet betaalbaar is. Eiser heeft niet aangetoond wat de werkelijke kosten zijn in Turkije van de noodzakelijke behandeling en medicatie die hij nodig heeft en hij heeft niets onderbouwd over zijn persoonlijke financiële situatie. Niet is gebleken, zoals verweerder terecht stelt, dat eisers moeder en zus in Turkije hem niet financieel kunnen ondersteunen en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen hulporganisaties zijn voor financiële steun of dat voor hem geen sociaal vangnet is in Turkije. Eisers enkele stelling dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn en dat de plek, waar de medische behandeling kan plaatsvinden, te ver weg is van de woonplaats van eiser, is zonder onderbouwing geen grond om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.
5.6
De rechtbank concludeert dat verweerder geen aanleiding hoefde te zien voor toepassing van artikel 64 Vw en aan eiser geen uitstel van vertrek hoefde te verlenen. Eiser heeft niet aannemelijk dan wel concreet gemaakt dat hij persoonlijk geen toegang heeft tot de voor hem benodigde zorg in Turkije. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank beslist over eisers beroep, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 17/6457.
2.Zaaknummer 201804175/1/V1.
3.Zaaknummers AWB 19/3100 en 19/8041.
4.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Paposhvili tegen België van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810 en de Afdeling van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629, r.o. 7.3. Dit volgt ook uit verweerders beleid, zie paragraaf A3/7.1.5 van de Vc.