ECLI:NL:RBDHA:2023:18135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
NL23.35045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van Dublinclaim en asielaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die in Duitsland een asielaanvraag had ingediend, werd op 30 oktober 2023 overgenomen van de Duitse autoriteiten en in bewaring gesteld door de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank behandelt de vraag of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen, waarbij de beroepsgronden van eiser worden beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen sprake is van een gebrek aan de ophouding. Eiser had geen expliciete asielwens geuit en de termijn van ophouding was binnen de wettelijke grenzen gebleven. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is voor het toepassen van een lichter middel. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en er geen schadevergoeding aan eiser hoeft te worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden
besluit van 30 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring
op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om
toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: eiser, via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij
doet dat onder meer aan de hand van beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had eiser in bewaring gesteld mogen worden gesteld gelet op zijn asielaanvraag in Duitsland?
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Hiertoe voert hij aan dat hij in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Dit is tijdens het gehoor door eiser medegedeeld. Dit is volgens eiser voldoende reden om hem niet in bewaring te stellen, maar om hem door te sturen naar het aanmeldcentrum in Ter Apel om hem in de gelegenheid te stellen om een asielaanvraag in te dienen dan wel om de voortzetting van de in Duitsland ingediende asielaanvraag af te wachten. De staatssecretaris heeft gedurende de bewaringsperiode geen handelingen verricht voor de behandeling van deze asielaanvraag. Gelet hierop is eiser van mening dat zijn invrijheidstelling zwaarder weegt dan de door de staatssecretaris aan de maatregel ten grondslag gelegde belangen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor bij bewaring van
30 oktober 2023 volgt dat eiser op 26 april 2023 vanuit Nederland naar Duitsland is gegaan om daar asiel aan te vragen en dat eiser vanwege een Dublinclaim terug moest naar Nederland. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 30 oktober 2023 volgt dat eiser op 30 oktober 2023 is overgenomen van de Duitse autoriteiten en vervolgens is opgehouden door en in bewaring gesteld door de Nederlandse autoriteiten. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de asielaanvraag van eiser in Duitsland is afgesloten. Het betoog van eiser dat hij zijn ingediende asielaanvraag in Duitsland af moet kunnen wachten, volgt de rechtbank dan ook niet. Het betoog van eiser dat hij doorgestuurd had moeten worden naar Ter Apel vanwege zijn asielwens, volgt de rechtbank eveneens niet. De reden hiervoor is dat niet is gebleken van een uiting van een expliciete asielwens door eiser. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Kleeft er een gebrek aan de ophouding?
5. Eiser voert aan dat aan de ophouding een gebrek kleeft, omdat de ophouding te lang heeft geduurd en voor de verlenging geen reden is gegeven. Het onderzoek is volgens eiser gestart om 10:25 uur. Daarna kwam hij om 12:05 uur aan in Zevenaar en is vervolgens om 18:05 uur in bewaring gesteld. Omdat de ophouding te lang is, is er sprake van een ernstig gebrek volgens eiser.
5.1.
Uit de tekst van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 volgt dat de termijn van ophouding aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Daarbij geldt het moment van aankomst op de plaats van verhoor. De vreemdeling mag hier niet langer dan zes uren worden opgehouden, waarbij de uren tussen 00:00 en 09:00 uur niet worden meegerekend.
5.2.
Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 30 oktober 2023 volgt dat eiser op 30 oktober 2023 om 10:05 uur is opgehouden. Omdat tijdens de ophouding zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld en het bleek dat hij geen rechtmatig verblijf had, is hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 opgehouden. Om 10:25 uur is aan eiser een tolk in de Egyptische taal toegewezen en is hij op zijn rechten gewezen. Eiser kwam op 30 oktober 2023 om 12:05 uur aan op de plaats voor verhoor in Zevenaar. Op dat moment vangt het moment voor verhoor aan. [1] De maatregel van bewaring is op
30 oktober 2023 om 18:05 uur opgelegd. Om die reden is de termijn voor ophouding aangevangen om 12:05 uur op het moment dat eiser aankwam op de plaats van verhoor en is deze geëindigd om 18:05 uur omdat eiser op dat moment in bewaring is gesteld. Dat maakt dat de ophouding in totaal zes uren heeft geduurd. Dat is precies binnen de toegestane termijn van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000. Dat het onderzoek volgens eiser is gestart om 10:25 uur omdat op dat moment aan hem een tolk is toegewezen en hij op zijn rechten is gewezen, maakt dit niet anders. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen gebrek kleeft aan de ophouding. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [2] als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1.
Eiser betwist alle zware en lichte gronden. De zware gronden 3b en 3c kunnen geen stand houden volgens eiser omdat hij zich heeft gemeld bij de Duitse autoriteiten om een asielaanvraag in te dienen. Eiser is naar Duitsland gegaan met als doel te voldoen aan het voorschrift om Nederland te verlaten. Om deze reden stelt eiser dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken (3b) en daarnaast dat hij ook voldaan heeft aan zijn plicht om Nederland te verlaten (3c). Ten aanzien van de zware grond 3i voert eiser aan dat dit samenhangt met de zware grond 3c. Eiser heeft namelijk een asielaanvraag in Duitsland ingediend omdat hij niet kan terugkeren naar Egypte. Eiser stelt dat hij daarom in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de uitkomst hiervan in een asielzoekerscentrum af te wachten dan wel nader te onderbouwen. Indien hij in vrijheid wordt gesteld, wil eiser verblijven bij zijn vriend [naam 1] . Verder kan de lichte grond 4b geen stand houden volgens eiser. Dat hij meerdere aanvragen voor het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die zijn afgewezen laat zien dat het voor eiser essentieel is dat hij niet wordt overgedragen aan de Egyptische autoriteiten. Dat eiser wederom een asielaanvraag heeft ingediend en kenbaar heeft gemaakt weer een asielaanvraag in te willen dienen, weerspiegelt volgens eiser zijn vrees voor de Egyptische autoriteiten en zijn angst voor vervolging bij terugkeer. Het vijf keer indienen van een asielaanvraag en het opsommen van deze aanvragen, het terugkeerbesluit en het inreisverbod is naar de mening van eiser onvoldoende om de maatregel te kunnen dragen.
6.2.
Wat eiser aanvoert, geeft geen aanleiding om de gronden van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn. De zware grond 3b is feitelijk juist omdat eiser op 2 februari 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Daarmee heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Dat hij zich heeft gemeld bij de Duitse autoriteiten om asiel aan te vragen, maakt dit niet anders. De zware grond 3c is feitelijk juist omdat op 15 september 2017 aan eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en op 10 augustus 2018 aan eiser een inreisverbod is opgelegd voor de duur van 2 jaren. Eiser moest Nederland en de Europese Unie onmiddellijk verlaten, maar is niet binnen deze termijn vertrokken. Eiser kan niet aantonen dat hij heeft voldaan aan deze plicht. Dit heeft hij zelf ook verklaard in het gehoor van 16 januari 2023 en het gehoor van inbewaringstelling op 30 oktober 2023. Hierin heeft eiser verklaard dat hij gedurende deze jaren bij zijn vriend in Nederland heeft verbleven en pas in april 2023 naar Duitsland is vertrokken. Hij heeft ook verklaard dat hij nooit de Europese Unie heeft verlaten. Uit het besluit tot afwijzing van zijn asielaanvraag van 20 januari 2023 volgt dat het inreisverbod en terugkeerbesluit van eiser nog steeds van kracht zijn. Eiser heeft daarnaast in het gehoor voorafgaande aan zijn inbewaringstelling op 30 oktober 2023 te kennen gegeven dat hij absoluut niet terug wil keren naar Egypte en dat hij, wanneer hij in vrijheid wordt gesteld, zal terugkeren naar zijn vriend in Nederland. Omdat de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [3] De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op 1 november 2023, de derde dag van de maatregel, heeft er een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Een vertrekgesprek is een uitzettingshandeling. Dit is voldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Hiertoe voert hij aan dat de maatregel van bewaring onvoldoende is gemotiveerd omdat er niet is doorgevraagd naar de asielwens van eiser. Als de staatssecretaris voldoende had doorgevraagd, dan was de garantstelling en de relatie met de heer [naam 1] naar voren gekomen die de aanleiding hadden moeten vormen voor het opleggen van een lichter middel. Eiser stelt dat de staatssecretaris om die reden niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat de expliciete asielwens niet is gebleken uit de gehoren met eiser. Om die reden heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om door te vragen. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht omdat hij onvoldoende heeft doorgevraagd, volgt de rechtbank daarom niet. Verder volgt uit het proces-verbaal van gehoor bij bewaring op 30 oktober 2023 dat eiser is gewezen op de toepassing van het lichter middel en is eiser de gelegenheid gegeven om hier zijn zienswijze op te geven. Hier zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding hadden moeten geven voor de toepassing van een lichter middel. Verder is, zoals eerder genoemd onder 6.2, eiser met onbekende bestemming vertrokken. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel.
8.2.
Voor zover eiser erop doelt dat zijn belangen onvoldoende zijn afgewogen, volgt de rechtbank dit niet. De rechtbank ziet geen aanleiding dat de belangenafweging voor eiser anders had moeten uitpakken. De garantstelling ziet op een logeeradres bij zijn vriend. Dat is niet een plek die als duurzaam verblijf kan worden gezien omdat eiser niet in juridische of economische zin is gebonden aan deze plek. Uit de gronden volgt het risico op onttrekking. Eiser heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden over de maatregel van bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eiser hiermee voldoende afgewogen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet langer wordt voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 30 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1064.
2.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
3.Zie ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.