ECLI:NL:RBDHA:2023:18189
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd op 16 november 2022, om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, leidde tot bezwaar van de verzoeker. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl het bezwaar nog in behandeling was.
Op 14 februari 2023 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit, en de termijn daarvoor was inmiddels verstreken. De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien er geen bezwaar meer aanhangig was, werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.