ECLI:NL:RBDHA:2023:18194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23-7387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen tijdelijke omgevingsvergunning voor bedrijfsruimte in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, eigenaar van een nabijgelegen Rijksmonument, had bezwaar gemaakt tegen de tijdelijke omgevingsvergunning die aan vergunninghouder was verleend voor het vernieuwen van een bedrijfsruimte en het handelen in strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt, gezien de nabijheid van zijn woning tot het project. Hij voert aan dat de hoogte van het nieuwe bedrijfsgebouw onwenselijk is en dat het gebruik van het perceel als gronddepot niet past binnen het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland de tijdelijke omgevingsvergunning heeft verleend zonder de bouwregels van het bestemmingsplan adequaat te toetsen. Ondanks de geconstateerde gebreken in de besluitvorming, zoals het niet afdoende onderzoeken van de ruimtelijke gevolgen van de bedrijfsactiviteiten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de bouw stil te leggen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de zorgen van verzoeker vooral betrekking hebben op de hoogte en uitstraling van het gebouw, maar dat deze binnen de toegestane bouwhoogte vallen. Bovendien is er geen sprake van onomkeerbare gevolgen, waardoor het gebruik van het perceel kan worden beëindigd indien de vergunning in bezwaar niet standhoudt.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de vergunninghouder de verleende omgevingsvergunning kan gebruiken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7387

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: O.C. van der Toorn)
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: E.D. Kamsteeg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], te [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. A. Vreugdenhil).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van het college waarbij aan vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning is verleend voor het vernieuwen van een bedrijfsruimte en het handelen in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan op het perceel [adres] te [plaats] voor een periode van 10 jaar.
Met het bestreden besluit van 5 oktober 2023 heeft het college deze tijdelijke omgevingsvergunning verleend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 17 november 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om de bouw bij wijze van ordemaatregel stil te leggen afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vergezeld door zijn echtgenote, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder, vergezeld door [naam].

Totstandkoming van het besluit

2. Op 29 maart 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een bedrijfsruimte en het handelen in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan op het perceel [adres] te [plaats] voor een periode van 10 jaar. Het bedrijf van vergunninghouder is ter plaatse reeds geruime tijd aanwezig.
Het aangevraagde project voorziet in het slopen van een deel van de bestaande kas om ruimte te maken voor een verhard buitenterrein en een aanvoerweg. Het restant van de bestaande kas wordt omgebouwd naar een nieuw bedrijfspand. Het zuidwestelijk gelegen deel van de bestaande kasconstructie wordt verhoogd. Aan de noordoostkant blijft eveneens een deel van de kas staan, maar hier worden geen veranderingen aangebracht. Het bebouwde oppervlak neemt af van 4579 m2 naar 2854 m2. Het oppervlak terreinverharding neemt toe van 311 m2 naar 1410 m2.
De afstand van het bedrijfsgebouw tot de grens van het perceel van verzoeker varieert van 3,03 tot circa 5 meter.
Op 16 augustus 2003 heeft het hoogheemraadschap van Delfland ten behoeve van dit project een watervergunning verleend.
Op 18 september 2023 heeft de welstandscommissie geadviseerd dat het
uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand beoordeeld naar de in de welstandsnota genoemde criteria.
Het college heeft de tijdelijke omgevingsvergunning voor een periode van 10 jaar verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
in samenhang met artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Aan deze vergunning is onder meer als voorwaarde verbonden dat de tijdelijke instandhoudingstermijn eindigt 10 jaar en 1 dag na de bekendmaking van dit besluit en dat na het verstrijken van de termijn het terrein weer gebruikt dient te worden, conform het dan geldende bestemmingsplan/omgevingsplan en dat de omgevingsvergunning automatisch vervalt indien herstructurering in het gebied plaatsvindt en de koopoptie wordt gelicht. Van de koopoptie wordt uitsluitend gebruik gemaakt op verzoek van een derde partij die de gronden aantoonbaar nodig heeft en gaat aanwenden met het oog op de ontwikkeling van de glastuinbouw, waaronder in ieder geval wordt begrepen: de vestiging, uitbreiding of uitoefening van een duurzaam en doelmatig glastuinbouwbedrijf en het realiseren
van voorzieningen behorende bij zo een bedrijf.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het plan stedenbouwkundig voldoende is ingepast en ruimtelijk acceptabel is voor het tijdelijk realiseren van een nieuwe bedrijfsruimte op deze locatie, als zijnde geen agrarisch bedrijf. Ook het gebruik voor een loonbedrijf zal voor maximaal 10 jaar worden toegestaan, zodat vergunninghouder de tijd heeft om een andere locatie te vinden. Middels de koopoptie wordt geborgd dat de gronden voor een passende prijs beschikbaar blijven voor een glastuinbouwbedrijf in het kader van de herstructurering van de glastuinbouw.
Verder is overwogen dat een toetsing aan de bouwregels van het bestemmingsplan niet heeft plaatsgevonden, omdat het aangevraagde project reeds in is strijd met de gebruiksregels.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Aangezien verzoeker eigenaar en bewoner is van het Rijksmonument “[boerderij]”, dat grenst aan het perceel waarvoor vergunning is verleend, kan verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt. Daarnaast acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig, omdat het bouwplan reeds wordt uitgevoerd.
5. Verzoeker voert aan dat de hoogte van het bedrijfsgebouw onwenselijk is, omdat het te prominent aanwezig is, direct naast het Rijksmonument. Hij wijst erop dat de bouwhoogte van de kassen 4,1 meter was en dat van het nieuwe bedrijfsgebouw 7,1 meter. Daarnaast wordt de nieuwbouw niet uitgevoerd in glas maar met sandwich beplating, waarmee het gebouw de uitstraling van een loods op een industrieterrein krijgt. Dit doet naar de mening van verzoeker afbreuk aan de directe omgeving van het Rijksmonument. Ook neemt het bedrijfsgebouw volgens verzoeker licht weg op het terras en doet het de natuurlijke omgeving rond zijn woning te niet. Verzoeker zou kunnen leven met een bedrijfsgebouw waarbij de bovenzijde in glas zou worden uitgevoerd. Daarover zijn eerder afspraken gemaakt, maar die zijn niet nagekomen, alleen de kleur van de sandwich beplating is zoals afgesproken. Daarnaast voert verzoeker aan dat het gebruik van het perceel als gronddepot, de gebouwen en de toegangsweg tot het perceel in strijd zijn met en niet passen in het geldende bestemmingsplan. Volgens hem hoort het bedrijf thuis op een industrieterrein. Verzoeker acht een toename van het aantal verkeersbewegingen door de vestiging van een gronddepot ongewenst en gezien de breedte van de laan gevaarlijk. Verder ontbreekt in het bestreden besluit een verklaring waarom een tijdelijke ontheffing noodzakelijk is, aldus verzoeker.
6. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland”.
Het perceel waarop het project wordt uitgevoerd heeft de bestemming “Agrarisch- Glastuinbouw” met de dubbelbestemmingen “Waterstaat-Waterkering” en “Waarde -archeologie”.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, van de regels van dit bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1.
7. Het project betreft de vestiging van een loonbedrijf dat valt onder agrarisch aanverwant bedrijf, zoals benoemd in de begrippen in artikel 1.9. Daarom is het project in strijd met artikel 3, eerste lid, onder a, van de planregels.
Tevens is het project in strijd met artikel 3, eerste lid, onder f, van de planregels, waarin is bepaald dat deze gronden tevens zijn bestemd voor het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning.
8. Ingevolge artikel 3.2 van de planregels mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd of uitgevoerd: (a) kassen; (b) bedrijfsgebouwen, zoals bedrijfsruimten, verwerkingsruimten, onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten en (niet zelfstandige) kantoorruimten behorende bij het ter plaatse gevestigde glastuinbouwbedrijf.
Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder a, bedraagt de maximale goothoogte voor kassen
8 meter en de maximale bouwhoogte 10 meter. Voor bedrijfsgebouwen bedraagt de maximale bouwhoogte 12 meter. De maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen bedraagt 12,5% van het oppervlak aan kassen.
Ingevolge het bepaalde onder b van dit artikel mogen de gevels van een kas voor maximaal 30% worden voorzien van niet licht doorlatend materiaal, mits dit geen schaduwhinder oplevert voor het naastgelegen perceel.
Ingevolge het bepaalde onder d van dit artikel bedraagt de afstand van een bedrijfsgebouw tot de - niet aan een gecategoriseerde weg of vaarweg, zoals opgenomen in Bijlage 4 , gelegen - erfscheiding minimaal 1,5x de goothoogte.
Op grond van artikel 3.3.1, aanhef en onder f, van de planregels kan het college bij omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor de oppervlakte van een bedrijfsgebouw tot maximaal 15% van de oppervlakte van de ter plaatse aanwezige kassen.
Op grond van artikel 3.3.1, aanhef en onder i, van de planregels kan het college bij omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het bouwen van een kas waarvan een groter percentage (dan 30%) van de gevels wordt voorzien van niet licht doorlatend materiaal.
Op grond van artikel 3.3.1, aanhef en onder k, van de planregels kan het college bij omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor de afstand van een bedrijfsgebouw en overige bedrijfsbouwwerken tot minimaal 1 meter van - niet aan een gecategoriseerde weg of vaarweg, zoals opgenomen in Bijlage 4, gelegen - de erfscheiding of in de - niet aan een gecategoriseerde weg of vaarweg, zoals opgenomen in Bijlage 4, gelegen - erfscheiding.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college blijkens het bestreden besluit het project niet heeft getoetst aan de bouwregels uit het geldende bestemmingsplan, met uitzondering van de bouwhoogte, hetgeen ter zitting is bevestigd. Aan de overige planregels, zoals bijvoorbeeld die met betrekking tot het oppervlak aan bedrijfsbebouwing en de afstand tot de erfscheiding, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter ten onrechte niet kenbaar getoetst.
10. De voorzieningenrechter stelt tevens vast dat de goothoogte van het hoogste deel van het bedrijfsgebouw 6,0 meter bedraagt, zodat de afstand tot de erfscheiding op grond van artikel 3.2.1, aanhef en onder d, van de planregels 9,0 meter (1,5 x 6) moet bedragen. De kortste afstand bedraagt echter slechts 3,03 meter. Het project is in ieder geval in zoverre dus in strijd met artikel 3.2.1., aanhef en onder d, van de planregels. Niet gebleken is dat het college heeft bezien of op grond van artikel 3.3.1, aanhef en onder k, van de planregels op dit punt van de planregels kan worden afgeweken.
11. Daarnaast lijkt het project te voorzien in een aanmerkelijk groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen dan op grond van artikel 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels is toegestaan. Blijkens de situatietekening van de nieuwe situatie (gedingstuk B15) voorziet het project immers in 2854 m2 aan opstanden, waarvan 2048 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing en 806 m2 aan bestaande kassen.
12. Namens het college is ter zitting gesteld dat, voor zover sprake van strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan, dat in bezwaar kan en zal worden gerepareerd.
Nu niet is uitgesloten dat deze gebreken bij de heroverweging in bezwaar hersteld kunnen worden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de bouw stil te leggen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de zorgen van verzoeker met name zijn gericht op het aanzien en de hoogte van het bedrijfsgebouw aan de zijde van zijn perceel. Die bouwhoogte valt echter ruim binnen de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen die op grond van artikel 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels is toegelaten. Daarnaast mogen op grond van artikel 3.2.1, aanhef en onder b, van de planregels kassen tot 30% met dichte wanden worden uitgevoerd, welk percentage het college op grond van artikel 3.3.1, aanhef en onder i, van de planregels nog kan verhogen. Dit betekent dat ter plaatse reeds op grond van het geldende bestemmingsplan een kas kan worden opgericht die hoger is en ook is voorzien van een dichte wand. Daarom komt aan het belang van vergunninghouder om de bouw af te ronden in dit geval een groter gewicht toe dan aan het belang van verzoeker.
13. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat het college evenmin de ruimtelijke gevolgen van de bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder per plaatse afdoende heeft onderzocht. Een document waarin deze activiteiten zijn beschreven en kennelijk de ruimtelijke gevolgen in kaart zijn gebracht is blijkens het verhandelde ter zitting wel opgesteld door vergunninghouder, maar niet bij de aanvraag overgelegd, zodat het geen deel uitmaakt van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het gevolg hiervan is dat de aard van het bedrijf en de activiteiten die ter plaatse verricht worden onvoldoende helder zijn en ook de impact op de omgeving niet afdoende in kaart is gebracht. De beoordeling van de vraag of nog wel sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van verzoeker heeft het college als gevolg daarvan niet genoegzaam kunnen maken. Het bestreden besluit is daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht genomen. Verder is een beschrijving en beoordeling van de activiteiten enerzijds in het belang van verzoeker, omdat hij vreest voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder en anderzijds in het belang van vergunninghouder om duidelijkheid te verkrijgen over wat wel en niet is toegestaan ter plaatse en waar.
Dit gebrek vormt echter evenmin reden om tot schorsing van de toestemming voor afwijkend gebruik over te gaan, nu geen sprake is van onomkeerbare gevolgen en het gebruik van het perceel kan worden beëindigd in het geval alsnog blijkt dat de verleende omgevingsvergunning in bezwaar op dit punt geen stand mocht houden.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat van de omgevingsvergunning gebruik mag worden gemaakt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.