ECLI:NL:RBDHA:2023:18217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over recht op ZW-uitkering na tijdelijke arbeidsovereenkomsten en toepassing van de ketenbepaling in de cao

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het geschil betreft de vraag of de werknemer van eiseres recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) na een periode van tijdelijke arbeidsovereenkomsten. Eiseres betoogt dat de ketenbepaling, zoals opgenomen in artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek en de cao Glastuinbouw, niet van toepassing is, omdat de functie van de werknemer onder de uitzonderingen valt die in de cao zijn opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer van 2017 tot 2022 in dienst was op basis van vijf tijdelijke arbeidsovereenkomsten, waarbij de laatste liep van 1 juli 2021 tot 31 januari 2022. De werknemer heeft zich ziek gemeld op 26 januari 2022, met terugwerkende kracht vanaf 27 december 2021. De rechtbank oordeelt dat de werknemer ten onrechte geen ZW-uitkering is toegekend, omdat de functie van werknemer kan worden gekwalificeerd als 'operator/machinebediener I', wat onder de afwijkende ketenbepaling valt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en gelast een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. S.P.M. Romijn),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. B.N. van Driel).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 21 februari 2022 (het primaire besluit) bepaald dat [naam 1] (werknemer van eiseres) geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 27 december 2021. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij het besluit van 4 augustus 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomenieraan: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3], en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte geen ZW-uitkering heeft toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1
Werknemer is van 2017 tot 2022 op basis van vijf arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (van zeven maanden) in dienst geweest als hoofd spoelerij bij eiseres voor 38 uur per week. De laatste arbeidsovereenkomst liep van 1 juli 2021 tot 31 januari 2022. Op 26 januari 2022 heeft werknemer zich ziek gemeld vanaf 27 december 2021.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat werknemer vijf tijdelijke arbeidsovereenkomsten heeft gehad, waartussen telkens een periode van minder dan zes maanden is gelegen. Op basis van de ketenbepaling van artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek (BW) had werknemer na het derde contract (aangegaan van 24 juni 2019 tot 31 januari 2020) een contract voor onbepaalde tijd moeten krijgen. De in de arbeidsovereenkomsten genoemde functie, hoofd spoelerij, kan niet worden geschaard onder de referentiefuncties in artikel 9, eerste lid, onder c, van de cao Glastuinbouw (cao), zodat geen uitzondering kan worden gemaakt op de ketenregeling. Van een rechtmatig einde van het laatste contract is daarom geen sprake, zodat werknemer geen recht heeft op een ZW-uitkering. Werkgever moet daarom volgens verweerder het loon doorbetalen vanaf 27 december 2021.
7. Eiseres betoogt dat werknemer recht heeft op een ZW-uitkering vanaf 1 februari 2022. Eiseres stelt dat de ketenregeling niet van toepassing is. De werkzaamheden in het functieprofiel van werknemer komen overeen met de werkzaamheden in de beschrijving van de functie ‘operator/machinebediener glastuinbouw I’ in het functiehandboek voor de glastuinbouw. De functie van werknemer moet daarom worden gekwalificeerd als ‘operator/machinebediener glastuinbouw 1’, een referentiefunctie in artikel 9, eerste lid, onder c, van de cao. Daarom vervalt op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de cao de ketenregeling al na een tussenperiode van drie maanden tussen arbeidscontracten van bepaalde tijd. De tussenpozen tussen de arbeidscontracten met werknemer bedragen vijf maanden. Van het aanmerken van de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan daarom geen sprake zijn. De laatste arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 31 januari 2022, zodat werknemer vanaf 1 februari 2022 recht heeft op een ZW-uitkering.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.1
Artikel 7:668a van het BW, voor zover van belang, luidt als volgt:

1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:
a. arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 24 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd;
b. meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.
(…)
13. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kunnen de tussenpozen, bedoeld in lid 1, onderdelen a en b, worden verkort tot ten hoogste drie maanden, voor bij die overeenkomst of regeling aangewezen functies, die gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar.”
8.2
Artikel 9, eerste lid, van de cao luidt als volgt:

Lid 1 Ketenbepaling bij een contractduur tot en met 9 maanden
a. In afwijking van art. 7: 668a lid 1 BW onderdeel a en b en onder toepassing van art. 7:668a lid 13 BW geldt voor de in lid 1.c te noemen functies een tussenpoos van ten minste 3 maanden na maximaal 3 arbeidsovereenkomsten met een gezamenlijke duur tot ten hoogste 9 maanden, inclusief de onderbrekingen tussen die arbeidsovereenkomsten. Dit geldt voor zover die functies in het bedrijf van de werkgever een seizoenmatig karakter hebben als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan 9 maanden per jaar.
b. De werkgever legt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de werknemer vast dat de arbeidsovereenkomst is overeengekomen als seizoenovereenkomst zoals bedoeld in lid 1.a.
c. De ketenbepaling uit lid 1a. is van toepassing op bedrijfsfuncties gebaseerd op de navolgende referentiefuncties uit het functiehandboek:
(…)
• Operator/machinebeheerder I;
(…)
• Logistiek medewerker;
(…)
8.3
Tussen partijen is in geschil of de functie van werknemer valt onder de in artikel 9, eerste lid, onder c, van de cao opgenomen functies waarvoor een afwijkende ketenbepaling geldt. Indien dit het geval is, vervalt de ketenbepaling na een tussenpoos van drie maanden tussen arbeidscontracten. Gelet op het feit dat de tussenpozen tussen de arbeidscontracten met werknemer vijf maanden bedragen, is in dat geval geen sprake van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd en heeft werknemer recht op een ZW-uitkering.
8.4
In de beschrijving van de functie ‘operator/machinebediener I’ in het functiehandboek glastuinbouw wordt bij kernactiviteiten vermeld: verrichten van drie verschillende machinale bewerkingen ten behoeve van onder meer het wassen en desinfecteren, aan- en afvoeren van goederen, in bedrijf stellen en bedienen van de machines, controleren van de werking van de machines en het verloop van het productieproces, zo nodig bijstellen van de machines, verhelpen van technische onvolkomenheden en storingen, uitvoeren van eenvoudige dagelijkse of periodieke onderhoudswerkzaamheden, schoonmaken en opruimen van machines, assisteren bij meer omvangrijke en/of complexe onderhoudswerkzaamheden en uitvoeren van handmatige verwerking en/of verpakkingswerkzaamheden. Deze kernactiviteiten worden ook allen vermeld in het functieprofiel van werknemer.
8.5
Verweerder voert aan dat uit het functieprofiel kan worden afgeleid dat werknemer leiding geeft aan de medewerkers van de spoelerij en verantwoordelijk is voor een juiste wijze van het spoelen, ontsmetten en drogen van de bollen. Daarom kan de functie van werknemer volgens verweerder niet onder de referentiefunctie ‘operator/machienebediener I’ worden geschaard. De rechtbank overweegt dat in het functieprofiel bij verantwoordelijkheden onder meer wordt vermeld dat werknemer de medewerkers van de spoelerij aanstuurt. Blijkens de beschrijving van de werkzaamheden van werknemer onder het kopje ‘Doel’ en de overige vermelde verantwoordelijkheden, ligt de nadruk in de functie echter op het verrichten van meerdere verschillende machinale bewerkingen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat werknemer in feite een meewerkend voorman is. Omdat het om een vrij groot bedrijf gaat, is voorzien in een functie die deels toezicht houden en aansturen inhoudt, maar voor een belangrijk deel overeenkomt met de functie van ‘operator/machinebediener I’. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in het standpunt dat op grond van het leidinggevende aspect de functie van werknemer niet kan worden geschaard onder de referentiefunctie ‘operator/machienebediener I’.
8.6
Verweerder heeft verder aangevoerd dat werknemer niet het salaris geniet dat (op grond van artikel 34, tweede lid, sub a, en artikel 33, eerste lid, sub d, van de cao) aan een ‘operator/machinebeheerder I’ wordt toegekend. Werknemer krijgt een salaris dat wordt toegekend aan werknemers in de functies teeltchef, teeltspecialist, hoofd logistiek en boekhouder/administrateur. Deze functies zijn niet opgenomen in artikel 9, eerste lid, onder c, van de cao. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat werknemer een hoger salaris geniet omdat het moeilijk is om personeel te vinden. De rechtbank is van oordeel dat salaris geen relevante factor is bij de beantwoording van de vraag of de functie van werknemer kan worden geschaard onder de functie ‘operator/machienebediener I’. Dit is dan ook geen doorslaggevend argument om de functie van werknemer niet op één lijn te stellen met de eerdergenoemde referentiefunctie.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op wat onder 8.5 en 8.6 is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en wegingsfactor 1). Eiseres heeft blijkens het door haar ingevulde formulier proceskosten verzocht om vergoeding van de gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting ten bedrage van € 22,40 en om vergoeding van de verletkosten van eiseres van
€ 369,-. Deze bedragen vallen binnen de daarvoor geldende normen en worden daarom opgeteld bij genoemd bedrag van € 1.674,-. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.065,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.