ECLI:NL:RBDHA:2023:18255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
NL23.35650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring op Dublingrondslag en disproportionaliteit van vrijheidsontneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die op grond van de Dublinverordening was opgelegd. Eiser, een Syrische asielzoeker, had op 3 mei 2023 een asielaanvraag ingediend en was in afwachting van de behandeling van zijn beroep tegen een overdrachtsbesluit aan Kroatië. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder niet had voldaan aan de informatieplicht en de motivering voor de inbewaringstelling onvoldoende was. De rechtbank stelde vast dat er geen noodzaak was voor vrijheidsontneming, aangezien eiser steeds aan zijn meldplicht had voldaan en er geen vlucht was geboekt. De rechtbank benadrukte dat in gevallen van psychische problematiek, zoals bij eiser, uiterste zorgvuldigheid geboden is. De rechtbank concludeerde dat de inbewaringstelling disproportioneel was en dat verweerder op een minder ingrijpende manier had kunnen handelen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, heffende de maatregel op en gelastte de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding aan eiser en proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35650

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981. Eiser heeft op 3 mei 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 3 juli 2023 is een claimakkoord met Kroatië tot stand gekomen. Het overdrachtsbesluit is op 21 augustus 2023 genomen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld zonder een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig te maken. Ten tijde van het onderzoek ter zitting is het beroep tegen het overdrachtsbesluit nog niet behandeld. De feitelijke overdracht aan Kroatië is voorzien op 24 november 2023.
2. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat het binnentreden onrechtmatig is geweest en dat bovendien de feiten niet goed kunnen worden vastgesteld omdat de verslaglegging in de M105 verschilt van het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond slaagt. Verweerder beschikte over een machtiging tot binnentreden van de kamer waar eiser in het AZC verblijft. De machtiging is toegevoegd aan het dossier en gecontroleerd door de rechtbank en bevat geen gebreken. De machtiging geeft een bevoegdheid tot binnentreden voor zover eiser hiervoor geen toestemming geeft. De machtiging die op zichzelf op juiste wijze is aangevraagd en is verstrekt, mag dus alleen worden gebruikt als er geen toestemming tot binnentreden wordt gegeven. Dit veronderstelt dat alvorens wordt binnengetreden, eerst om toestemming wordt gevraagd.
In het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden is onder meer het navolgende gerelateerd:
(…)
Bij het binnentreden werd ik door een COA -medewerker voorzien van een loper, waarmee ik de deur van de kamer opende. Hierbij voorkom ik dat door kloppen of aanbellen, andere kamergenoten zich met mijn verrichtingen gaan bemoeien en bewaar ik de rust. Ook was mij bekend dat de betrokkene in het verleden een suïcidale poging had gedaan en wilde ik herhaling voorkomen. Ik zag bij het openen van kamer B0101 dat er twee mannen in bed lagen waarvan ik een herkende als de betrokkene. Ik zag dat hij aan de linkerkant in een bed lag. Ik zag dat hij wakker werd bij het zien van ons.
(…)
In de M105 is over het binnentreden onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Omstreeks 06:56 uur zag en hoorde ik AVIM-collega op de deur van B-101 kloppen en roepen: ‘politie”. Ik zag en hoorde dat de AVIM-collega de deur openen met de loper-sleutel, welke gekregen van het COA personeel. Ik zag en hoorde de AVIM-collega zichzelf legitimeren en de machtiging tot binnentreden tonen. Er is voor gekozen om de machtiging tot binnentreden te gebruiken omdat betrokkene in het verleden een suïcide poging heeft ondernomen.
(…)
In een proces-verbaal van bevindingen dat daags voor de zitting is opgemaakt en is toegevoegd aan het dossier, is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Abusievelijk vermeld in het proces-verbaal van bevindingen van vrijdag 10 november 2023 dat ik tijdens het binnentreden van de kamer van betrokkene [xxx] niet had aangeklopt. Op vrijdag 10 november 2023 omstreeks 06:56 uur klopte ik aan op de kamerdeur van betrokkene [xxx] en riep met luide stem dat ik van de politie ben. Vervolgens opende ik direct de deur vanwege de eerder genoemde redenen in het proces-verbaal van
bevindingen van 10 november 2023.
(…)
3. De rechtbank heeft ter zitting uitgesproken dat dit proces-verbaal van bevindingen vragen oproept. In het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden is uitdrukkelijk opgenomen dat er niet is geklopt om de rust te bewaren en om een suïcidedreiging te voorkomen. Dit wekt dus de indruk dat voorafgaand aan het ter plaatse gaan is bedacht hoe zal worden binnengetreden en dus de keuze al is gemaakt om niet te kloppen en zich bekend te maken. Dan bevreemdt het dat thans wordt gerelateerd dat er wel is geklopt, maar dit abusievelijk niet is vermeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bedoeld is om zo zorgvuldig mogelijk te handelen en daarom meteen na het kloppen en het bekendmaken dat de politie aan de deur staat, de deur met de loper is geopend. De rechtbank overweegt dat steeds als bevoegdheden worden aangewend die een inbreuk maken op rechten van een individu, het van groot belang is dat de verslaglegging zorgvuldig en nauwkeurig geschiedt. De rechtbank moet uit kunnen gaan van de inhoud van een proces-verbaal. Indien de verslaglegging van bijvoorbeeld het binnentreden in verschillende verbalen niet eenduidig is en/of er een aanvullend proces-verbaal nodig is om eerdere verslaglegging te corrigeren of aan te vullen doet dit afbreuk aan het gezag van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank twijfelt er overigens niet aan dat is gepoogd om niet alleen de rust te bewaren, maar ook met het gemoed van eiser rekening te houden vanwege een eerdere suïcidepoging in Oostenrijk. De rechtbank begrijpt dan echter niet waarom gekozen is om eiser met vier personen, waarvan twee in uniform, in het AZC aan te houden met een machtiging binnentreden, terwijl op voorhand wordt bedacht dat niet om toestemming tot binnentreden zal worden gevraagd. Verweerder had immers eiser ook “gewoon” kunnen uitnodigen voor een vertrekgesprek om te bezien of hij inmiddels bereid is om mee te werken aan een mogelijke overdracht. Op 28 augustus 2023 heeft er een vertrekgesprek plaatsgevonden waarin de regievoerder eiser heeft uitgelegd hoe de Dublinprocedure verloopt. Eiser heeft desgevraagd te kennen gegeven niet mee te zullen werken aan de overdracht en heeft dit herhaald nadat de regievoerder heeft uitgelegd wat de gevolgen hiervan kunnen zijn. Na dit vertrekgesprek heeft eiser op het AZC verbleven en steeds aan zijn meldplicht voldaan tot aan het moment dat hij op 10 november 2023 om 06:54 uur is staandegehouden. Indien verweerder bezorgd is om het welbevinden van eiser, had het voor de hand gelegen, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, om eiser uit te nodigen voor een vertrekgesprek, zich tijdens dit gesprek nader te vergewissen van de geestelijke gesteldheid van eiser en na te gaan of eiser door het tijdsverloop sinds 28 augustus 2023 wellicht een andere houding ten aanzien van een mogelijke overdracht zou aannemen. Verweerder heeft desondanks de keuze gemaakt om eiser staande te willen houden in zijn kamer en meteen een machtiging binnentreden hiervoor aan te vragen. Dit lijkt enkel voort te komen uit de opmerkingen die eiser heeft gemaakt in het vertrekgesprek. Immers eiser heeft steeds op het AZC verbleven en is nog in afwachting van de behandeling van zijn beroep tegen het overdrachtsbesluit, zodat het verklaren niet mee te willen werken ook in deze context moet worden beoordeeld. Ten tijde van de staandehouding was bovendien geen vlucht geboekt en de overdrachtstermijn verstrijkt pas op 3 januari 2024.
Het niet om toestemming vragen alvorens binnen te treden met als motivering hiervoor dat andere kamergenoten zich er niet mee zouden gaan bemoeien en zo moest worden voorkomen dat eiser zou suïcideren, leidt tot de conclusie dat het binnentreden onrechtmatig is geweest. Verweerder had eiser om toestemming moeten vragen om de kamer te betreden. Indien verweerder voorafgaand aan het ter plaatse gaan reeds beslist dat niet om toestemming zal worden gevraagd, had verweerder eiser op andere wijze dienen staande te houden. Het niet om toestemming vragen om binnen te treden is niet ingegeven door een plotselinge en onverwachte situatie, maar door een reeds voorafgaande beslissing over het gebruik maken van de machtiging tot binnentreden en dit maakt, in dit concrete geval, de binnentreding onrechtmatig.
4. Eiser is vervolgens gehoord over een mogelijk op te leggen maatregel. In dit gehoor heeft eiser onder meer verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij alleen een gesprek heeft gehad met het COa omdat men dacht dat hij zelfstandig wilde terugkeren. Eiser heeft verklaard in Nederland te willen verblijven omdat zijn familie hier woont en hij in Kroatië niets heeft. Eiser heeft ook verklaard dat het mentaal minder goed met hem gaat en hij erg bezorgd is over zijn kinderen die nog in Turkije zijn.
Gemachtigde van eiser heeft dit gehoor bijgewoond en heeft de navolgende zienswijze gegeven:
(…)
Ik wil u vragen of u de bewaring wilt heroverwegen. Aangezien het beroep nog loopt
en de UOD nog even op zich laat wachten, wil ik vragen om de bewaring nog niet op te leggen. Die tijd kan gebruikt worden om nog met meneer in gesprek te gaan of hij toch wel wil meewerken aan vertrek. Er is in deze zaak nog best wat te communiceren en daar zou ik voor willen pleiten. Betrokkene heeft zich niet eerder onttrokken aan het toezicht. Die vrees is er niet. Ik wil u verzoeken de bewaring nu niet op te leggen.
(…)
Eiser is vervolgens in bewaring gesteld.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft aangevoerd dat de digitale handtekening niet kan worden gevalideerd. De rechtbank krijgt dezelfde foutmelding bij het valideren van de digitale handtekening en heeft verweerder, om aan zijn bewijslast te voldoen, ter zitting in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend. Gemachtigde van verweerder heeft op haar laptop de validatie getoond en hieruit blijkt dat de digitale handtekening geen gebreken bevat. Eiser heeft dit na het bekijken van deze validatie niet langer betwist.
7. Eiser heeft de zware gronden en de lichte gronden 4c en 4d betwist. Verweerder heeft ter zitting lichte grond 4d laten vallen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder zware grond 3a en lichte grond 4a aan de maatregel ten grondslag mag leggen. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser dat het indienen van een asielaanvraag betekent dat eiser zich thans niet zal onttrekken aan het toezicht omdat hij verblijf in Nederland beoogt. Overigens zal eiser zich realiseren dat het gedurende de asielprocedure onttrekken aan het toezicht verregaande consequenties voor de beoordeling van het beroep zal hebben. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd terecht toegelicht dat deze grond ook betrekking heeft op het onttrekken aan het toezicht op het moment dat de feitelijke overdracht aan de orde is. De rechtbank overweegt dat verweerder onttrekkingsrisico kan afleiden uit het inreizen op de wijze zoals eiser heeft gedaan, omdat uit eerdere gedragingen van eiser een risico volgt dat indien zijn beroep ongegrond wordt verklaard, hij zich niet beschikbaar zal houden voor de feitelijke overdracht. Lichte grond 4a is standaardmatig, maar afdoende gemotiveerd in de maatregel. Het argument van eiser dat het niet hebben van een “hoofdstuk 4 Vb-document” geen gevolgen heeft voor de feitelijke overdracht is juist. Verweerder mag hier echter wel een onttrekkingsrisico uit afleiden. Uit deze twee gronden mag verweerder een significant onttrekkingsrisico afleiden.
9. De rechtbank overweegt -kort en geheel ten overvloede- dat alle overige gronden ten onrechte aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd omdat zij, hoewel feitelijk juist, geen onttrekkingsrisico kunnen onderbouwen.
10. Eiser heeft terecht aangegeven dat de verklaring in het vertrekgesprek van 28 augustus 2023 dat hij niet zal meewerken, niet vanzelfsprekend betekent dat hij “geen medewerking verleent”. Dit veronderstelt immers dat dit al is gebleken uit feitelijk handelen. Eiser heeft er terecht op gewezen dat ten tijde van het opleggen van de maatregel geen begin is gemaakt met het realiseren van de feitelijke overdracht en dat eiser steeds beschikbaar is gebleven voor de feitelijke overdracht. De rechtbank wijst er ook op dat ten tijde van de oplegging van de maatregel het beroep van eiser tegen het overdrachtsbesluit nog aanhangig is. Omdat er vooralsnog geen verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend, is verweerder weliswaar bevoegd om de feitelijke overdracht te effectueren. De verklaring van eiser dat hij niet wil meewerken moet, naar het oordeel van de rechtbank, wel in deze context worden bezien en beoordeeld. Zware grond 3k is dus ten onrechte aangevoerd om een onttrekkingsrisico te onderbouwen.
11. De zware grond 3l is ook ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd. In het zogenoemde Dublingehoor is aan eiser gevraagd of hij, indien hij wordt overgedragen, dit op eigen initiatief wenst te doen of wil meewerken aan een door DT&V gefaciliteerde overdracht en medegedeeld dat anders overdracht wellicht vanuit bewaring zal geschieden. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij dan zelfstandig wil terugkeren. In het overdrachtsbesluit is vermeld dat aan eiser is medegedeeld dat hij zich binnen 10 werkdagen moet melden. De rechtbank overweegt dat, daargelaten dat eiser ontkent een dergelijke mededeling voorafgaand aan het besluit te hebben gehad en verweerder dit niet nader heeft onderbouwd, het tegenwerpen van het niet melden tot gevolg heeft dat het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit reeds “een zware grond oplevert”. De rechtbank acht dit niet juist. Het staat eiser vrij om in beroep te gaan tegen het overdrachtsbesluit. Eiser kan weliswaar een om een voorlopige voorziening verzoeken en daarmee voorkomen dat hij wordt overgedragen voordat de rechter een uitspraak doet. Dat hij geen verzoek indient betekent echter niet dat het niet melden bij DT&V om te worden overgedragen betekent dat er een risico is dat eiser zich aan de feitelijke overdracht zal onttrekken. De gevolgen die verweerder verbindt aan de mededelingen in het aanmeldgehoor zijn te verstrekkend en kunnen niet worden tegengeworpen om de oplegging van de bewaringsmaatregel te motiveren. Eiser heeft bovendien terecht verwezen naar vaste Afdelingsjurisprudentie waaruit volgt dat op Dublinclaimanten geen zelfstandige vertrekverplichting rust.
12. Lichte grond 4c is feitelijk juist, maar kan geen onttrekkingsrisico onderbouwen. Dublinclaimanten hebben recht op opvang en zijn op grond van nationale regelgeving uitgesloten van de mogelijkheid om zich in te schrijven in de BRP. Eiser heeft bovendien een vaste woon-en verblijfplaats. Eiser heeft immers van aanvang af in de opvanglocatie verbleven waar hem een plaats is toegewezen en heeft zich steeds aan de meldplicht gehouden. Dat eiser niet in het BRP is ingeschreven, maar in een door verweerder toegewezen opvanglocatie verblijft betekent dus niet dat “eiser zich daarmee aan het toezicht onttrekt” en dat eiser “de voorbereidingen van zijn vertrek dan wel de verwijderingsprocedure ontwijkt/belemmert”. Eiser is al die tijd beschikbaar geweest voor de overdracht op de door verweerder toegewezen en dus bij verweerder bekende, verblijfplaats. De rechtbank is bekend met de Afdelingsjurisprudentie op dit punt, maar stelt vast dat deze grond ten aanzien van eiser geen onttrekkingsrisico meebrengt.
13. De rechtbank stelt vast dat er 1 zware grond en 1 lichte grond zijn om het significante risico op onttrekking te onderbouwen. De rechtbank merkt hierbij op dat zware grond 3a en lichte grond 4a in nagenoeg alle Dublinprocedures aan de orde zijn. Indien eiser immers zou beschikken over een door Nederland verstrekt visum of andere toestemming voor verblijf, zou er geen Dublinprocedure kunnen worden gestart. Verzoekers om internationale bescherming beschikken vaak niet over authentieke identiteitsdocumenten, ofwel omdat dit in het land van herkomst niet gangbaar is, ofwel omdat een onverwachtse vluchtsituatie geen mogelijkheid biedt om documenten voor grensoverschrijding aan te vragen en de verstrekking hiervan af te wachten. De rechtbank is bekend met de vaste Afdelingsjurisprudentie over de zware gronden en met name grond 3a. De rechtbank geeft verweerder evenwel mee om niet standaardmatig groot gewicht toe te kennen aan deze grond bij de beoordeling of er daadwerkelijk een onttrekkingsrisico bestaat en of op grond van deze zware grond moet worden overgegaan tot oplegging van de maatregel. Dit geldt temeer indien, zoals in de onderhavige procedure aan de orde, er geen andere zware gronden zijn om een significant onttrekkingsrisico te onderbouwen. Ten aanzien van lichte grond 4a heeft ook te gelden dat deze grond doorgaans juist is. Dublinclaimanten kunnen zich, zoals hiervoor overwogen, niet inschrijven in de BRP en hoeven ook niet over financiële middelen te beschikken omdat zij hun verblijf, kosten van levensonderhoud en overdracht niet zelf hoeven te bekostigen. Ook ten aanzien van de lichte gronden dient verweerder dus alert te blijven of het “kunnen aanvinken” van de lichte gronden in de bewaringsmaatregel met een Dublingrondslag daadwerkelijk als motivering van een inbewaringstelling kan dienen.
14. Eiser heeft zicht voorts op het standpunt gesteld dat bij het uitreiken van de maatregel niet is voldaan aan de informatieplicht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling die betrekking heeft op deze informatieplicht en de gevolgen die een schending hiervan heeft en waarbij de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats is vernietigd. De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken en vastgesteld dat de poging om de maatregel per mail aan de gemachtigde van eiser te verzenden niet is geslaagd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan eiser een folder over de inbewaringstelling is uitgereikt en dat is voldaan aan de informatieplicht.
De rechtbank stelt vast dat in de M110 is vermeld dat aan eiser met behulp van de tolk de inhoud van de maatregel, de mogelijkheid om beroep in te stellen en het recht op kosteloze rechtsbijstand is medegedeeld. Hiermee is voldaan aan de motiveringsplicht ondanks dat de gemachtigde niet onmiddellijk per mail een afschrift van de maatregel heeft ontvangen. Eiser heeft ter zitting, desgevraagd, toegelicht dat hem niet duidelijk was welke papieren hij na afloop van het gehoor heeft ontvangen en dat hij bovendien analfabeet is. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat verweerder alert moet zijn op de mate van geletterdheid en dit, om zorgvuldig te handelen, ook moet nagaan bij de vreemdeling die hij in bewaring wenst te stellen. Indien de vreemdeling de informatiebrief “Waarom u in bewaring bent gesteld” niet kan lezen vanwege taalproblemen of geletterdheid die in de weg staan aan het lezen én begrijpen van dergelijke informatie, zal verweerder meer aandacht moeten besteden aan de mondelinge toelichting op de maatregel. De ratio van de informatieplicht is immers dat degene die wordt ingesloten begrijpt waarom zijn vrijheid wordt ontnomen en begrijpt dat hieraan een gemotiveerd besluit ten grondslag ligt en begrijpt dat hij ongeacht zijn financiële positie dit besluit kan laten beoordelen door de rechter. Het kort mondeling toelichten en het uitreiken van papieren zal niet steeds volstaan. Verweerder zal zich, om de vreemdeling daadwerkelijk te informeren, ten tijde van de oplegging en uitreiking van de maatregel moeten vergewissen of de vreemdeling dit alles op hoofdlijnen begrijpt.
De rechtbank concludeert dat verweerder in de onderhavige procedure voldaan heeft aan zijn informatieplicht.
15. Verweerder heeft in de maatregel kenbaar gemotiveerd waarom volgens verweerder niet kan worden volstaan met een lichter middel en heeft tevens een individuele belangenafweging gemaakt, waarbij is beoordeeld of de inbewaringstelling niet onevenredig bezwarend is voor eiser. Verweerder acht bij de afweging van een lichter middel van belang dat uit de reisroute en verklaringen van eiser valt af te leiden dat “hij er niet voor schroomt om zonder toestemming te reizen tussen verschillende Europese landen, terwijl hij niet in het bezit is van reisdocumenten. Tevens schroomt hij zich er niet voor om op eigen gelegenheid weer te vertrekken, zonder dat een besluit is genomen op zijn aanvraag, dan wel dat ze de gelegenheid hebben gehad om hem weer uit te zetten naar het betreffende Dublinland of land van herkomst.” Het is daarom volgens verweerder niet aannemelijk dat eiser zelfstandig zal terugkeren. Verder heeft verweerder er ook de medische en psychische gesteldheid van eiser hierbij betrokken. De hulp die hij nodig heeft kan hij bij de medische dienst in Rotterdam krijgen. Er zijn nu geen omstandigheden die maken dat inbewaringstelling niet kan.
16. De rechtbank acht deze motivering ontoereikend. Verweerder heeft weliswaar verwezen naar eerdere gedragingen van eiser en daarop gebaseerd dat hij veronderstelt dat eiser niet zelfstandig zal terugkeren. De rechtbank wijst er op dat eiser geen plicht heeft om zelfstandig terug te keren en dat het beroep tegen het overdrachtsbesluit nog immer niet is beoordeeld door de rechtbank. Ook indien er een bevoegdheid bestaat om eiser thans over te dragen en de Dublinverordening niet alleen een snelle verantwoordelijkheidsvaststelling maar ook een spoedige feitelijke overdracht beoogt, dient verweerder zich te realiseren dat een maatregel van inbewaringstelling een ultimum remedium is om deze overdracht te kunnen effectueren.
In de onderhavige procedure heeft verweerder hiervan onvoldoende blijk gegeven. Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met de continuering van de toepassing van een lichter middel. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser vanaf aanvang af in het AZC heeft verbleven en steeds aan zijn meldplicht heeft voldaan. Sinds het vertrekgesprek dat op 28 augustus 2023 heeft plaatsgevonden, heeft verweerder geen activiteiten ontplooid om de overdracht ter hand te nemen, terwijl op dat moment al duidelijk was dat eiser geen verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend en er dus geen juridische beletselen aan overdracht in de weg stonden. Verweerder had, zoals eerder overwogen, eiser kunnen uitnodigen om de feitelijke overdracht te bespreken en zich te vergewissen van de stand van de beroepsprocedure en de houding van eiser ten aanzien van een mogelijke overdracht. Voor zover verweerder vreest dat eiser bij een hernieuwde bespreking van een mogelijke overdracht met onbekende bestemming zou vertrekken en zich niet langer voor de overdracht beschikbaar zou houden en een inbewaringstelling daarom noodzakelijk acht, is de handelwijze van verweerder, zonder nadere motivering, evenmin rechtmatig te achten. De rechtbank betrekt hierbij dat de gemachtigde van eiser tijdens het gehoor inbewaringstelling uitdrukkelijk heeft verzocht om af te zien van oplegging van de maatregel om eerst met eiser in gesprek te kunnen gaan en hem voor te bereiden op de overdracht.
Eiser heeft er voorts terecht op gewezen dat de duur van de maatregel aanzienlijk korter had kunnen zijn indien eerst een vlucht zou zijn geboekt. De rechtbank overweegt dat eiser steeds heeft voldaan zijn meldplicht in het AZC. Niet valt in te zien waarom verweerder geen vlucht heeft geboekt en daags voor de feitelijke overdracht met eiser heeft gesproken over deze vlucht. Verweerder had immers ook op dat moment tot inbewaringstelling kunnen overgaan om de overdracht te kunnen effectueren. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ook vanwege de eerdere suïcidepoging niet is afgewacht tot het laatste moment. Verweerder moet zich immers van de geestelijke toestand vergewissen om te kunnen beoordelen of nadere voorzorgsmaatregelen gedurende de overdracht noodzakelijk zijn.
De rechtbank twijfelt niet aan de intentie van verweerder om zorgvuldig jegens eiser te handelen maar overweegt dat een inbewaringstelling disproportioneel is om rekening te houden met het welbevinden van eiser. Daargelaten dat vrijheidsontneming een nadelig effect zal hebben op het geestelijk welbevinden en reeds aanwezige psychische problematiek niet zelden verergert door vrijheidsontneming, had verweerder zich op een veel eenvoudigere en niet ingrijpende wijze kunnen vergewissen van de lichamelijke en geestelijke conditie van eiser. Verweerder had eiser namelijk ook gewoon -in vrijheid- kunnen vragen hoe het met hem gaat. Indien dit gesprek geen aanleiding geeft tot het afzien van de overdracht, waartoe verweerder ook in deze fase van de Dublinprocedure bevoegd is, had verweerder de feitelijke overdracht op zorgvuldige wijze ter hand kunnen nemen. Ook na een dergelijk gesprek had verweerder overigens beter moeten motiveren waarom eerst de maatregel wordt opgelegd en vervolgens pas een vlucht wordt geboekt. De handelwijze van verweerder waarmee zorgvuldig handelen is beoogd, heeft er toe geleid dat eiser twee weken in bewaring zou zijn gesteld zonder dat hiervoor een noodzaak is gebleken. Verweerder heeft onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom na het gehoor inbewaringstelling niet is volstaan met de continuering van de meldplicht en eerst een vlucht is geboekt. Indien verweerder aanneemt dat eiser zich zal onttrekken aan de feitelijke overdracht, had met de inbewaringstelling kunnen worden gewacht tot het moment dat de feitelijke overdracht zou worden aangekondigd.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verweerder op de hoogte is van de suïcidepoging van eiser in Oostenrijk, dat verweerder hiermee bij het binnentreden en bij het opleggen van de maatregel rekening heeft willen houden, maar dit op onjuiste wijze heeft gedaan.
Indien sprake is van psychische problematiek en een eerder gedane suïcidepoging, is uiterste zorgvuldigheid geboden, ook indien geen nadere informatie van een deskundige voorhanden is met betrekking tot de aard en omvang van de problematiek een waaruit actueel suïciderisico blijkt. Dat in het DCR medische en andere zorg wordt geboden, laat onverlet dat de bewaringsmaatregel een uiterst middel is om de overdracht te bewerkstelligen en verweerder juist in deze omstandigheden hiervan doordrongen moet zijn en op andere wijze dan een inbewaringstelling moet zien te achterhalen of eiser thans een andere houding heeft aangenomen ten aanzien van de overdracht en of het ter hand nemen van de overdracht gevolgen heeft voor de psychische toestand van eiser.
De beroepsgronden die betrekking hebben op het lichter middel en de volgordelijkheid van oplegging van de maatregel en boeken van de vlucht slagen.
17. De rechtbank stelt vast dat op onrechtmatige wijze is binnengetreden, er slechts 1 zware grond en 1 lichte grond het gestelde onttrekkingsrisico kunnen onderbouwen en verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met de continuering van de meldplicht in de omstandigheid dat er nog geen vlucht is geboekt en bovendien het beroep tegen het overdrachtsbesluit nog aanhangig is en de overdrachtstermijn pas op 3 januari 2024 verstrijkt. De rechtbank concludeert gelet hierop dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is geweest en de maatregel dus ook onrechtmatig heeft voortgeduurd. De rechtbank zal de maatregel dan ook opheffen en eiser onmiddellijk in vrijheid stellen. De rechtbank heeft eiser ter zitting kort voorafgaand aan het sluiten van het onderzoek uitgelegd dat indien de rechtbank de maatregel zou opheffen, dit niet betekent dat ook het overdrachtsbesluit wordt vernietigd. De feitelijke overdracht staat gepland op 24 november 2023 om 12:45 uur. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven dat de vluchtgegevens ook zijn verzonden aan de (andere) gemachtigde die eiser bijstaat in de Dublinprocedure en wel beroep heeft ingesteld maar niet tevens om een voorlopige voorziening heeft verzocht. De rechtbank heeft eiser uitgelegd dat hij de feitelijke overdracht niet kan voorkomen met het beroep tegen de bewaringsmaatregel. Indien eiser wil bewerkstelligen dat hij niet wordt overgedragen voordat zijn beroep door de rechtbank is behandeld, zal hij een daartoe strekkende procedure moeten entameren.
18. Het beroep is gegrond zodat eiser aanspraak maakt op schadevergoeding en de rechtbank ook een proceskostenveroordeling zal uitspreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierbij af te wijken van de standaardmatig toegekende bedragen.
19. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.300,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 november 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.