ECLI:NL:RBDHA:2023:18262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
AWB 22 7655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een mvv-aanvraag voor minderjarige vreemdelingen met een beroep op gezinsleven en belangenafweging

In deze zaak hebben twee minderjarige Iraanse zussen, geboren op 14 maart 2011, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun tante en pleegmoeder, Zeynab, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar de rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 27 augustus 2021 het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Na een hoorzitting op 14 december 2021 heeft verweerder opnieuw het bezwaar van de zussen ongegrond verklaard, wat leidde tot hun beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 4 oktober 2023 behandeld. Eiseressen stelden dat zij sinds hun geboorte bij hun grootmoeder hebben gewoond en dat hun moeder hen na de geboorte heeft afgestaan. Hun grootmoeder is in 2019 overleden, en sindsdien verblijven de zussen met hun tante in Turkije. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de zussen geen aanvaardbare toekomst in Iran zouden hebben en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet deugdelijk was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de zussen en hun tante onvoldoende waren meegewogen, en dat er sprake was van een 'certain degree of hardship'.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de zussen en hun tante in acht moeten worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zussen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/7655
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1] en [naam 2],eiseressen,
V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2]
gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp, en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder gemachtigde: mr. N. Hamzaoui.
Procesverloop
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 januari 2022 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Daarnaast is verschenen [naam referente], referente. Als tolk is verschenen K. Efe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseressen zijn tweelingzussen, zijn geboren op 14 maart 2011 en hebben de Iraanse nationaliteit. Zij beogen verblijf bij hun tante en pleegmoeder, Zeynab, en haar gezin. Referente woont met haar gezin in Nederland en is in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Op 6 april 2020 hebben eiseressen een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid bij referente [naam referente]'. Verweerder heeft de aanvraag van eiseressen bij het besluit van 2 oktober 2020 (het primaire besluit) afgewezen. Bij besluit van 18 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primair besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 augustus 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep tegen het besluit van 18 maart 2021 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.1 Op 14 december 2021 heeft een hoorzitting met referente plaatsgevonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de overgelegde stukken en het

1.ECLI:NL:RBDHA:2021:9733.

verslag van de hoorzitting niet is gebleken dat voor eiseressen geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst. Er is namelijk geen sprake van zodanige omstandigheden dat eiseressen niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kunnen worden verzorgd. In dit kader wijst verweerder erop dat eiseressen niet hebben onderbouwd dat hun biologische moeder en de echtgenoot van hun overleden grootmoeder, [naam grootmoeder], niet in staat zijn om voor hen te zorgen. Ook hebben eiseressen niet onderbouwd dat er geen andere bloed- en aanverwanten zijn die voor hen kunnen zorgen. Verder ziet verweerder in het geval van eiseressen geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Awb2. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM3 valt tot slot in het nadeel van eiseressen uit.
3. Eiseressen voeren tegen het bestreden besluit het volgende aan. Eiseressen zijn opgegroeid bij hun grootmoeder, omdat
hunvader is overleden voorafgaand aan hun geboorte en hun moeder direct na de geboorte afstand van hen heeft gedaan. De grootmoeder van eiseressen is in 2019 overleden. Sindsdien verblijft referente met eiseressen in Turkije om hen te kunnen verzorgen. Daarmee laat referente haar eigen gezin in Nederland gedwongen achter. Verweerder heeft ten onrechte geen betekenis toegekend aan de zeer moeilijke positie waarin eiseressen en referente zich nu al meerdere jaren verkeren. Referente kan niet met eiseressen in Iran leven vanwege haar christelijke geloofsovertuiging en omdat zij geen verblijfsrecht heeft in dat land. Ook heeft referente ernstige gehoorproblemen ontwikkeld. Referente heeft voogdij over eiseressen en zij is dan ook wettelijk verantwoordelijk voor de kinderen. Eiseressen voeren aan dat geen andere familieleden bereid zijn om voor hen te zorgen. De stief-opa, [naam grootmoeder], heeft meermaals te kennen gegeven niet voor eiseressen te willen en kunnen zorgen. Dit heeft hij ook middels een notariële akte bevestigd. Daarnaast hebben eiseressen geen biologische band met [naam grootmoeder], los van de omstandigheid dat hij getrouwd was met hun oma. Volgens eiseressen heeft verweerder dan ook niet voldaan aan de opdracht uit de uitspraak. Eiseressen verwijzen daarbij ook naar de definitie van voogdij. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 4:84 van de Awb. Tot slot zijn de visumregels in Turkije gewijzigd waardoor referente niet langer per keer een visum kan aanvragen voor een jaar. Zij kan slechts tweemaal per jaar een vjsum krijgen voor een verblijf van 90 dagen. Dat betekent dat eiseressen de andere zes maanden alsnog aan hun lot zouden zijn overgelaten in Turkije. Dit is gezien hun leeftijd en kwetsbaarheid geen optie. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel heeft laten uitvallen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
4. Eiseressen hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van hun beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiseressen overgelegde formulier hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom definitief toegewezen.
2 Algemene wet bestuursrecht.
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Geen aanvaardbare toekomst in het land van herkomst
5. Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb4 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw5, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
6. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel 1, van de Vw; en
7. die naar het oordeel van de minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
6. Paragraaf 87/3.7.1 van de Vc6 vermeldt, voor zover van belang, dat de IND aanneemt dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen. Bij de beoordeling hiervan komt verweerder beoordelingsruimte toe, zodat de toetsing door de rechter terughoudend moet zijn.
7. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen overwegen dat niet is aangetoond dat de [naam grootmoeder] niet in staat is om voor eiseressen te zorgen. Uit de verklaringen van referente volgt dat eiseressen sinds hun geboorte bij hun grootmoeder en [naam grootmoeder] hebben gewoond en bij hen zijn opgegroeid. In de afstandsverklaring die door [naam grootmoeder] is afgelegd, is opgenomen dat hij heeft verklaard geen band met eiseressen te hebben en dat hij geen bezwaar heeft tegen de emigratie van eiseressen. Anders dan eiseressen betogen, heeft verweerder kunnen overwegen dat hieruit niet blijkt dat [naam grootmoeder] niet in staat is om de zorg op zich te nemen. Dat referente de voogd is van eiseressen, maakt dat niet anders. Verweerder heeft hierbij ook kunnen betrekken dat referente tijdens de zitting heeft verklaard dat er sinds 2019 wel degelijk contact is geweest met [naam grootmoeder] voor het afgeven van documenten, waaronder de notariële akte. Hieruit kan worden afgeleid dat hij zich wel degelijk welwillend opstelt tegenover eiseressen. Dat het contact niet ging over het al dan niet verzorgen van eiseressen, doet daar niet aan af. Ook uit de overgelegde notariële al,
in redelijkheid kunnen overwegen dat niet is gebleken dat zij niet in staat is om eiseressen te verzorgen. Bij de eerdergenoemde uitspraak van 27 augustus 2021 heeft de rechtbank
4 Vreemdelingenbesluit 2000.
5 Vreemdelingenwet 2000.
6 Vreemdelingencirculaire 2000.
overwogen dat uit de door eiseressen overgelegde voogdijbeschikking en de bevestiging van de legalisatie van dit document blijkt dat de moeder van eiseressen niet beschikbaar is om voor hen te zorgen. Dit staat in rechte vast. Het standpunt van verweerder dat uit de aanvullende verklaringen tijdens de hoorzitting niet is gebleken dat de moeder niet in staat zou zijn om voor eiseressen te zorgen, maakt dit niet anders en volgt de rechtbank daarom niet.
8. Nu niet is gebleken dat eiseressen niet of bezwaarlijk kunnen worden verzorgd door [naam grootmoeder], heeft verweerder zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er voor eiseressen geen sprake is van een onaanvaardbare toekomst in Iran.
Afwijkingsbevoegdheid van artikel ./:84 van de Awb
9. Het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf 87/3.7.1 van de Vc, geeft invulling aan de beoordelingsruimte van verweerder die voortvloeit uit artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb om te bepalen of sprake is van 'geen aanvaardbare toekomst in het land van herkomst'. Verweerder heeft in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat daarvan bij eiseressen geen sprake is en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot afwijking van dat beleid. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder immers voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat [naam grootmoeder] niet in staat is om de zorg voor eiseressen op zich te nemen.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
10. Artikel 8 van het EVRM beschermt het recht op eerbieding van het familie- en gezinsleven. Als gevolg hiervan kan voor de Nederlandse staat de verplichting bestaan om een vreemdeling tot Nederland toe te laten, om hem of haar in staat te stellen familie- en gezinsleven uit te oefenen met een in Nederland verblijvend familielid.
11. Allereerst moet worden beoordeeld of sprake is van een beschennenswaardig gezinsleven tussen referente, de tante van eiseressen die de voogdij toegewezen heeft gekregen, en eiseressen. Los daarvan kan uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 20227 worden afgeleid dat verweerder niet (meer) kan volstaan met de vaststelling dat geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaat, maar dat hij altijd een belangenafweging moet verrichten waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een 'fair balance' tussen enerzijds het belang van eiseressen en referente bij de uitoefening van het gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken. Uit jurisprudentie van het EHRM8 volgt voorts dat niet alleen van belang is of
objectieve belemmeringen aan vestiging in het land van herkomst in de weg staan, maar ook

7.ECLI:NL:RVS:2022:2006.

8 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
of vestiging in dat land een "certain degree of hardship" oplevert, anders gezegd: een subjectieve belemmering.9
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder zowel de familierechtelijke relatie van eiseressen met referente, als de hechte persoonlijke banden tussen hen heeft aangenomen. Dat betekent dat ook verweerder aanneemt dat sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven. Dit aspect heeft onvoldoende gewicht gekregen bij de belangenafweging.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in
de belangenafweging onvoldoende kenbaar rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin eiseressen en referente zich bevinden in Turkije. Niet in geschil is dat referente voogdij heeft over eiseressen en dat zij eiseressen zeer regelmatig in Turkije bezoekt en daar lange periodes verblijft om hen te verzorgen. Daarnaast is ook niet in geschil dat referente een gezin heeft in Nederland. Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift aangenomen dat er sprake is van een objectieve belemmering voor referente om het gezinsleven in Iran uit te oefenen. Volgens verweerder kan het gezinsleven daarentegen wel in Turkije worden uitgeoefend. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder onvoldoende bij zijn belangenafweging heeft betrokken dat referente de Nederlandse nationaliteit heeft en een in Nederland wonende echtgenoot en minderjarige dochter heeft. Hoewel volgens vaste jurisprudentie van het EHRM artikel 8 van het EVRM voor een staat geen algemene verplichting inhoudt om de keuze van domicilie van de leden van een gezin te eerbiedigen, kan onder omstandigheden op grond van artikel 8 van het EVRM op verweerder een positieve verplichting rusten om een vreemdeling verblijf hier te lande toe te staan.10 Verweerder behoort op deugdelijke wijze in de belangenafweging te betrekken of voor eiseressen en referente sprake is van een 'certain degree of hardship' en, gelet op de onder rechtsoverweging 11 vermelde jurisprudentie, in de belangenafweging een aanzienlijk gewicht toe te kennen aan de belangen van de minderjarige eiseressen en de minderjarige dochter van referente. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging hiervan geen, althans onvoldoende,
blijk. Verweerder heeft daarbij onvoldoende gemotiveerd waarom van de gezinsleden van referente verwacht kan worden dat zij samen met referente in Turkije gaan wonen om het gezinsleven met eiseressen mogelijk te maken. Verweerder gaat daarbij ook voorbij aan de inmiddels enkele jaren durende situatie dat eiseressen in Turkije door referente worden verzorgd. Verweerder heeft bovendien onvoldoende bij zijn belangenafweging betrokken dat de dochter van referente veel moeite heeft met de huidige situatie nu zij vaak gescheiden wordt van haar moeder. Bij een afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseressen, kunnen zij niet naar Nederland komen. Mede gelet op de objectieve belemmering om het gezinsleven in Iran uit te oefenen en de subjectieve belemmering voor referente en haar gezin om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen, betekent dit feitelijk dat referente nooit een compleet gezinsleven met haar gezin en eiseressen kan uitoefenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze omstandigheden onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij
de belangenafweging.
14. De belangenafweging geeft daardoor geen blijk van een fair balance tussen enerzijds het belang van eiseressen en referente bij het uitoefenen van gezinsleven hier te
9 Onder andere het arrest van 3 oktober 2014, Jeunesse t. Nederland (ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810) en het arrest van 8 november 2016, El Ghatet t. Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2016:l 108JUD005697110).
10 Zie bijvoorbeeld het arrest Benamar tegen Nederland van 5 april 2005, nr. 43786/04, JV 2005/198.
lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
15. De rechtbank komt tot het oordeel dat de belangenweging, die verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt, niet deugdelijk is gemotiveerd.
Conclusie
16. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu het in de eerste plaats op de weg van verweerder ligt om de verschillende belangen in het kader van artikel 8 van het EVRM af te wegen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eiseressen een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van€ 837 en I punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van€ 837), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt€ 1.674.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseressen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van€ 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro) aan proceskosten aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op w.vw.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.