ECLI:NL:RBDHA:2023:18307
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. Het bestreden besluit, genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 september 2022, verklaarde het bezwaar van de verzoeker tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag niet-ontvankelijk. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft overwogen dat het verzoekschrift van de verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 8:81, vierde lid, van de Awb. De verzoeker is op 28 oktober 2022 per aangetekende brief verzocht om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen, maar hierop is geen reactie gekomen.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.