ECLI:NL:RBDHA:2023:18311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
NL23.33432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, die op 20 oktober 2023 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 30 oktober 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was, waarbij werd vastgesteld dat eiser niet op de juiste wijze was geïnformeerd over zijn rechten bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, zoals vereist door artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Ondanks deze schending concludeerde de rechtbank dat het gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat eiser gebruik had gemaakt van zijn procedurele rechten en er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank oordeelde verder dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Spanje op basis van de Dublinverordening, en dat verweerder niet kon volstaan met een lichter middel dan bewaring. Eiser had aangegeven niet naar Spanje te willen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische zorg in het detentiecentrum toereikend was en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder wel tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.33432
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Akkas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

Op 20 oktober 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (hierna: bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat de uitreiking van de maatregel van bewaring in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft hem bij de uitreiking van de maatregel van bewaring niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk is geïnformeerd over de aspecten die genoemd zijn in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze
schending leidt er niet direct toe dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging.
4. De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek. In het gehoor voorafgaand aan de bewaring is aan eiser – met behulp van een tolk in de Arabisch (Marokkaanse) taal - meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Eiser was dus op de hoogte van zijn rechten en heeft die ook uitgeoefend. Aan eiser was op initiatief van verweerder al voor het gehoor een advocaat toegewezen. Deze heeft er vervolgens voor gekozen niet bij het gehoor aanwezig te zijn. Met de toewijzing van een advocaat aan eiser en de acceptatie door de gemachtigde van die toewijzing is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde heeft vervolgens op dezelfde dag het beroep ingesteld. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk volledig aan eiser kenbaar is gemaakt, staat vast dat eiser gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken (zie hierna onder 6). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij door het geconstateerde gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De grondslag en de gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Spanje als bedoeld in de Dublinverordening. Verder is er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3a betwist. De rechtbank oordeelt dat niet betwiste gronden onder 3b en 3k feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf en is op 12 juli 2023 met onbekende bestemming vertrokken. Verder heeft eiser een overdrachtsbesluit ontvangen en heeft hij aangegeven dat hij niet wil meewerken aan de overdracht naar Spanje. De zware
gronden onder 3b en 3k zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich (opnieuw) aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij niet naar Spanje, maar naar Marokko wil terugkeren.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 maart 20131) volgt dat toepassing van de Terugkeerrichtlijn is uitgesloten als er een concreet aanknopingspunt bestaat dat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen. In het geval van eiser is er een claimakkoord ontvangen van de Spaanse autoriteiten. Er bestaat daarom een concreet aanknopingspunt dat eiser zal kunnen worden overgedragen aan Spanje. Verweerder mag dan geen terugkeerbesluit nemen om eiser uit te zetten naar Marokko, maar moet eiser overdragen aan Spanje. Vanuit Spanje kan eiser eventueel terug naar Marokko.
Het lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, zoals een meldplicht. Hij heeft het zwaar in detentie en heeft meerdere zelfmoordpogingen gedaan. Hij heeft dit aangegeven in het vertrekgesprek van 24 oktober 2023, maar heeft vervolgens geen gespecialiseerde zorg gekregen.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Het is duidelijk dat eiser niet naar Spanje wil. Een meldplicht biedt daarom onvoldoende garantie dat eiser naar Spanje zal terugkeren. In de medische/psychische situatie van eiser hoefde verweerder geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De medische zorg in het detentiecentrum is namelijk gelijkwaardig aan die in de vrije maatschappij, en er is ook psychische zorg aanwezig. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiser naar aanleiding van het vertrekgesprek van 24 oktober 2023 in een observatiecel is geplaatst. Niet is gebleken dat de zorg in het detentiecentrum voor eiser niet toereikend is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het geconstateerde gebrek wat betreft artikel 5.3, eerste lid, van het Vb zoals hiervoor vermeld onder 4. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.