In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, die op 20 oktober 2023 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 30 oktober 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was, waarbij werd vastgesteld dat eiser niet op de juiste wijze was geïnformeerd over zijn rechten bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, zoals vereist door artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Ondanks deze schending concludeerde de rechtbank dat het gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat eiser gebruik had gemaakt van zijn procedurele rechten en er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.
De rechtbank oordeelde verder dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Spanje op basis van de Dublinverordening, en dat verweerder niet kon volstaan met een lichter middel dan bewaring. Eiser had aangegeven niet naar Spanje te willen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische zorg in het detentiecentrum toereikend was en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder wel tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-.