In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een visum voor kort verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, het bezwaar op 26 oktober 2023 kennelijk ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen twee weken te reageren op het alsnog genomen besluit, wat de rechtbank interpreteert als een handhaving van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Aangezien er inmiddels een besluit is genomen, concludeert de rechtbank dat er geen procesbelang meer is en verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Desondanks oordeelt de rechtbank dat het beroep terecht is ingesteld, omdat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn heeft gereageerd op het bezwaar. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.