ECLI:NL:RBDHA:2023:18441
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Eiser heeft zijn aanvraag op 7 oktober 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn voor het nemen van een besluit is echter verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 20 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 10 mei 2023 is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank overweegt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval, wat aanleiding geeft om een langere beslistermijn op te leggen dan de standaard twee weken. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen twintig weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser verzoekt ook om de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om vergoeding van proceskosten en griffierecht.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, en het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.