In deze zaak hebben eisers, Sidra Alhaman en een tweede eiseres, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag is ingediend op 25 april 2022, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de staatssecretaris verlengd, maar uiteindelijk is er geen besluit genomen. Eisers hebben de staatssecretaris op 3 november 2022 in gebreke gesteld en hebben op 14 april 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. Eisers verzoeken de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank legt een termijn van twintig weken op voor de staatssecretaris om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurd wordt, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eisers ter hoogte van € 418,50 en het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.