ECLI:NL:RBDHA:2023:18526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.5009 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de vreemdeling in bewaring is gesteld. De maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A. Dogan, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 28 februari 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als de staatssecretaris vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft de gronden van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende redenen zijn om de maatregel van bewaring te handhaven. De rechtbank concludeert dat de eiser zich niet aan de Vreemdelingenwet heeft gehouden en dat er een significant risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die onder andere betoogde dat hij als asielzoeker niet op de voorgeschreven wijze Nederland kon binnenkomen, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling effectief konden worden toegepast.

De rechtbank heeft de maatregel van bewaring rechtmatig bevonden en het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser

[naam] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 13 februari 2023 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
2. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn er voldoende gronden van de maatregel van bewaring?
3. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris vermeldt, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn/haar aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn/haar identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser voert aan dat ten onrechte de zware gronden 3a, 3b en 3d, aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij een asielzoeker is die nooit op de voorgeschreven wijze Nederland binnen kan komen. Over de zware grond 3b voert eiser aan dat hij meewerkt en zo snel mogelijk naar Frankrijk wil reizen. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat hij als asielzoeker niet de ambassade gaat om nieuwe documenten aan te vragen.
3.2.
Eiser heeft de zware grond 3e en de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet betwist. De rechtbank stelt vast dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Uit deze gronden volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarom behoeft hetgeen eiser tegen de zware gronden 3a, 3b en 3d heeft aangevoerd geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel omdat hij zo spoedig mogelijk Nederland wil verlaten naar Duitsland.
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van de staatssecretaris; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2014, Mahdi1 en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20152 en 10 april 20153.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stel zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. In dat kader is van belang dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring meermaals heeft verklaard niet naar Duitsland te willen, maar juist naar Frankrijk.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.4

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.