Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Ugandese nationaliteit. Op 15 maart 2019 heeft eiser een asielaanvraag ingediend die door verweerder niet in behandeling is genomen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Met haar uitspraak van 26 september 2019 heeft de rechtbank het besluit vernietigd.De vernietiging is door de Afdelingin stand gelaten.Verweerder heeft op 12 oktober 2020 opnieuw besloten om eisers asielaanvraag niet in behandeling te nemen vanwege de verantwoordelijkheid van Spanje. Vervolgens zijn het beroep en hoger beroep van eiser ongegrond verklaard.Wegens het verstrijken van de overdrachtstermijnis eiser op 5 maart 2021 opgenomen in de nationale procedure.
2. Verder heeft eiser op 21 oktober 2019 aangifte gedaan van mensenhandel. Deze aangifte wordt door verweerder ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een tijdelijke reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen met zijn besluit van 15 november 2019. Het bezwaarschrift hiertegen is door verweerder bij besluit van 27 januari 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft op 9 maart 2021 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Als 13-jarige is eiser betrapt toen hij seks met [naam 1] op school had. Als gevolg hiervan is hij bedreigd, mishandeld en verstoten door zijn ouders. Ook werd hij van school gestuurd en was hij jarenlang bij zijn voetbalcoach ondergedoken. Verder is eiser in november 2018 door zijn werkgever betrapt terwijl hij seks op zijn werk had met [naam 2] . Dit had tot gevolg dat eiser door de politie werd opgepakt, mishandeld en gedetineerd. Eiser wist vervolgens uit de detentie te ontsnappen. In januari 2019 is eiser uit Uganda vertrokken met de hulp van een smokkelaar genaamd [naam 3] . In Nederland is hij slachtoffer geworden van mensenhandel door [naam 3] . Hij vreest bij terugkeer naar Uganda voor represailles van [naam 3] .
4. Verweerder heeft op 30 april 2021 een voornemen uitgebracht tot afwijzing van de aanvraag. In zijn besluit van 4 mei 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op 29 november 2022 het besluit op eisers asielaanvraag ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij het besluit heeft ingetrokken omdat de gestelde problemen naar aanleiding van eisers gestelde homoseksuele gerichtheid niet als afzonderlijk element waren beoordeeld.
5. Op 31 maart 2023 heeft verweerder een nieuw voornemen uitgebracht. Bij het bestreden besluit is de aanvraag opnieuw afgewezen als ongegrond. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de gestelde seksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig geacht. Ook merkt verweerder de gestelde problemen die zijn ontstaan naar aanleiding van eisers homoseksuele gerichtheid als ongeloofwaardig aan. Verder vindt verweerder dat eisers ontsnapping en uitreis uit Uganda ongeloofwaardig is. Daarnaast wordt de toegedichte homoseksualiteit ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft bovendien het gestelde slachtofferschap van mensenhandel niet als asielrelevant element beoordeeld, nu volgens verweerder geen sprake is van mensenhandel en het ook niet aannemelijk is dat eiser in Uganda problemen zal ondervinden als gevolg van het gestelde slachtofferschap van mensenhandel.
6. In het bestreden besluit werpt verweerder tegen dat afbreuk wordt gedaan aan eisers verklaringen over zijn gestelde problemen omdat hij op 15 november 2018 een Duits visum heeft aangevraagd. Deze tegenwerping heeft verweerder ter zitting laten vallen.
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertegen het volgende aan. Uit het besluit volgt niet dat verweerder een lhbti-coördinator heeft geraadpleegd. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met eisers referentiekader. In dat verband voert eiser aan dat hij introvert is, maar zich durft te uiten bij mensen die hij beter kent en vertrouwt. Ook volgt uit zijn medisch dossier dat hij PTSSheeft. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan de door derden opgestelde verklaringen.Tot slot heeft verweerder ten onrechte eisers slachtofferschap van mensenhandel en zijn vrees voor represailles van [naam 3] bij terugkeer naar Uganda niet aangemerkt als asielrelevant element.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Juridisch kader voor de beoordeling van gestelde homoseksuele gerichtheid
8. Uit artikel 31, eerste lid, van de Vw volgt dat het op de weg van eiser ligt om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Uit het vierde lid, aanhef en onder c, volgt verder dat verweerder in zijn beoordeling rekening moet houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van eiser, waartoe factoren behoren als eisers achtergrond, geslacht en leeftijd.
9. Verweerder beoordeelt de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele gerichtheid aan de hand van Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17). Hierin staan verschillende thema’sdie verweerder betrekt bij het horen en de daaropvolgende beoordeling van de geloofwaardigheid van een vreemdeling die stelt lhbti te zijn. Tijdens het gehoor en bij het bepalen welk gewicht toekomt aan de antwoorden op de vragen die zijn gesteld over iemands seksuele gerichtheid, wordt rekening gehouden met het referentiekader van de vreemdeling. Het gaat daarbij in het bijzonder om de persoonlijkheid en de achtergrond van de vreemdeling. Volgens de WI ligt het zwaartepunt op de antwoorden van de vreemdeling op vragen over de eigen ervaringen van de vreemdeling met betrekking tot de seksuele gerichtheid, wat dit voor hem/haar en de omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar lhbti-zijn als maatschappelijk onacceptabel geldt of strafbaar is gesteld. Verder staat in de WI dat in elke zaak waar een lhbti-motief speelt, een lhbti-coördinator geraadpleegd moet worden voordat het besluit wordt genomen. De rechtbank acht deze vaste gedragslijn van verweerder niet onredelijk.
10. Verweerder heeft in strijd gehandeld met WI 2019/17 door geen lhbti-coördinator te raadplegen voor het uitbrengen van het voornemen van 31 maart 2023, dan wel voor het nemen van het bestreden besluit. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat de lhbti-coördinator is geraadpleegd op 30 april 2021. De rechtbank stelt vast dat deze consultatie heeft plaatsgevonden voor het eerste voornemen van 30 april 2021. Dit voornemen en het besluit van 4 mei 2021 heeft verweerder echter ingetrokken. In dat geval was verweerder gehouden om in overeenstemming met WI 2019/17 opnieuw de lhbti-coördinator te benaderen voordat het bestreden besluit werd genomen. Dit geldt temeer, nu het bestreden besluit aanzienlijk is gewijzigd ten opzichte van het eerste besluit. Anders dan in het eerste besluit, heeft verweerder in het bestreden besluit meer asielrelevante elementen benoemd en afzonderlijk getoetst. Eiser heeft bovendien nieuwe stukken overgelegd, zoals foto’s, verklaringen van derden en een medisch dossier waaruit blijkt dat hij PTSS heeft. Er waren dus voldoende redenen voor verweerder om opnieuw de lhbti-coördinator te raadplegen voor het nemen van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt.
11. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Uit de door eiser overgelegde brief van 15 november 2022 van Reinier van Arkelblijkt dat eiser PTSS heeft. In de verklaring van 11 oktober 2023 van de psycholoog wordt dit nogmaals bevestigd. Ook staat in deze verklaring dat recentelijk is gestart met traumabehandeling. In het bestreden besluit heeft verweerder bij het weergeven van eisers referentiekader vermeld dat eiser PTSS heeft. Uit deze vermelding blijkt echter niet hoe verweerder hiermee rekening heeft gehouden in zijn besluitvorming, waaronder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling.Zo blijkt zowel uit het voornemen als uit het bestreden besluit niet dat verweerder de PTSS kenbaar heeft betrokken bij het beoordelen van eisers verklaringen. Het besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
12. Verweerder heeft de verklaringen van derden onvoldoende betrokken bij de besluitvorming. Uit WI 2019/17 volgt dat verweerder bij de beoordeling van overgelegde stukken niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar de ontoereikende verklaringen van een vreemdeling. Zowel de behandelaars van eiser als de voorzitter van de lhbti-organisatie
Out & Proudhebben op basis van eigen waarnemingen verklaringen afgelegd over eisers gestelde homoseksuele gerichtheid. Bovendien heeft eiser enkele weken voor de zitting nieuwe verklaringen overgelegd, waaronder een verklaring van de nieuwe partner van eiser, [partner]. In deze verklaring staat dat eiser en [partner] een homoseksuele liefdesrelatie met elkaar hebben. Verweerder heeft onvoldoende toegelicht hoe hij de door eiser overgelegde verklaringen afzonderlijk, tezamen en in het licht van de overige verklaringen en tegenwerpingen heeft gewaardeerd en waarom eiser daarmee zijn gestelde seksuele gerichtheid niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt.Door hoofdzakelijk te verwijzen naar de ontoereikende verklaringen van eiser, heeft verweerder in strijd met zijn eigen werkinstructie gehandeld. De motivering van het besluit is op dit punt dan ook onvoldoende. De beroepsgrond slaagt.
Asielrelevant element: slachtofferschap mensenhandel
13. In paragraaf C1/4.4 van de Vcwordt onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. In Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) heeft verweerder nader uitgewerkt dat hij eerst de relevante elementen van het asielrelaas moet identificeren en vaststellen. Vervolgens moet verweerder per relevant element de geloofwaardigheid beoordelen en dient er een integrale weging plaats te vinden, waarbij het van belang is om de samenhang tussen de verschillende relevante elementen niet uit het oog te verliezen. Een relevant element is een feit dat of omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM.
14. In Werkinstructie 2021/16 (WI 2021/16) staat dat verweerder een taak heeft bij het signaleren van mensenhandel in toelatingszaken. Ook dient verweerder altijd binnen de asielzaak een zelfstandig oordeel te geven over de geloofwaardigheid van het mensenhandelrelaas.
15. Verweerder heeft ten onrechte het gestelde slachtofferschap van mensenhandel en de vrees voor represailles van [naam 3] bij terugkeer naar Uganda niet aangemerkt als asielrelevant element. Eiser stelt slachtoffer te zijn van mensenhandel en heeft hiervan aangifte gedaan. Hij stelt ook dat er een band is tussen Uganda en [naam 3] , nu eiser door [naam 3] uit Uganda is gesmokkeld, [naam 3] vaker heen en weer reisde en [naam 3] weet dat eiser uit Uganda komt. Verweerders standpunt dat er geen band is tussen [naam 3] en Uganda, kan de rechtbank gelet op eisers verklaringen niet volgen. Dat verweerder de vrees voor represailles niet aannemelijk acht omdat eiser volgens verweerder wisselend heeft verklaard over betalingen en eiser inmiddels jarenlang niets van [naam 3] heeft vernomen, vormt geen reden om het mensenhandelrelaas niet als asielrelevant element aan te merken. Verweerder dient juist deze omstandigheden in overeenstemming met WI 2021/16 te betrekken bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van het relaas. Voor zover verweerder stelt dat uit de sepotbeslissing van 14 november 2019 van het Openbaar Ministerie kan worden afgeleid dat sprake is van een zedendelict en niet van mensenhandel, kan de rechtbank deze conclusie niet volgen. In de beslissing wordt genoemd dat er geen nadere aanknopingspunten zijn om tot mogelijke verdachten te komen en dat daarom wordt besloten om de zaak voortijdig te beëindigen. Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak van 26 september 2019 al overwogen dat mensenhandel in diverse vormen voorkomt.Zedendelicten kunnen daarvan onderdeel uitmaken.Verweerders stelling dat het gaat om een zedendelict, vormt dus geen gegronde reden om eisers mensenhandelrelaas niet als relevant element aan te merken. Verweerder heeft dus niet in overeenstemming met WI 2019/17 gehandeld door eisers gestelde slachtofferschap van mensenhandel en de vrees voor represailles niet als apart relevant element aan te merken en te beoordelen. De beroepsgrond slaagt.
16. Het beroep is gegrond. Wat eiser verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.Er is geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat het op de weg van verweerder ligt om nogmaals een inhoudelijke beoordeling van eisers asielaanvraag te verrichten. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen 12 weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1,0).