In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt dat hij vanwege zijn bekering tot de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap in Pakistan is mishandeld en bedreigd, heeft op 25 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag op 28 juni 2023 afgewezen, met de conclusie dat de vrees van eiser voor vervolging ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris en een tolk.
De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar dat de mishandeling en bedreiging wegens zijn bekering niet als geloofwaardig worden beschouwd. Eiser heeft zijn asielrelaas niet voldoende onderbouwd en de rechtbank volgt de Staatssecretaris in zijn oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiser en dat de besluitvorming zorgvuldig is geweest. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aan de universiteiten in Pakistan heeft gestudeerd en de problemen die hij daar heeft ondervonden zijn niet voldoende onderbouwd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 december 2023.