ECLI:NL:RBDHA:2023:18823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
NL23.21285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser wegens ongeloofwaardige vrees voor vervolging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt dat hij vanwege zijn bekering tot de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap in Pakistan is mishandeld en bedreigd, heeft op 25 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag op 28 juni 2023 afgewezen, met de conclusie dat de vrees van eiser voor vervolging ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar dat de mishandeling en bedreiging wegens zijn bekering niet als geloofwaardig worden beschouwd. Eiser heeft zijn asielrelaas niet voldoende onderbouwd en de rechtbank volgt de Staatssecretaris in zijn oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiser en dat de besluitvorming zorgvuldig is geweest. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aan de universiteiten in Pakistan heeft gestudeerd en de problemen die hij daar heeft ondervonden zijn niet voldoende onderbouwd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21285

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 25 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 28 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Daarbij is ook bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en evenmin voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000. Tevens is aan eiser een terugkeerverplichting opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Ter zitting was tevens een tolk aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag.
Eiser is tijdens zijn studie aan de hogeschool opgekomen voor de positie van de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap. Leden van verschillende groeperingen zijn daarom tot de conclusie gekomen dat eiser geen soenniet is, maar een bekeerde Ahmadiyya. Als gevolg hiervan is eiser mishandeld en bedreigd. Na afronding van de hogeschool is eiser naar de universiteit van Faisalabad gegaan. Ook toen is eiser mishandeld vanwege toegedichte bekering tot de Ahmadiyya. Eiser is na drie maanden gestopt met zijn opleiding. Vervolgens is eiser naar de universiteit van Lahore gegaan. Na twee weken is hij ook daar gestopt, omdat hij is bedreigd en mishandeld. Vervolgens heeft eiser twee jaar thuis gezeten. Op voordracht van leden van de groeperingen die hem bedreigden, is door een onbekende molvi over eiser een kleine fatwa uitgesproken. Als gevolg hiervan is zijn vader geschorst en heeft eiser geprobeerd zelfmoord te plegen. Eiser heeft twee jaar - tijdens de coronapandemie - in het dorp van zijn moeder verbleven. Daarna is hij weer terug gegaan naar zijn ouderlijk huis. De groeperingen hebben er na enige tijd lucht van gekregen dat eiser terug was gekeerd. Dit heeft geresulteerd in een tweede, grote fatwa uitgesproken door een invloedrijke molvi met grote internationale bekendheid. Eiser is telefonisch bedreigd met de dood en enkele mannen hebben geprobeerd eiser vanuit zijn woning te ontvoeren. Eiser is vervolgens ondergedoken in een opslagruimte in de buurt van zijn woning, waar hij een maand heeft verbleven. Tijdens die periode heeft eiser via een nieuw Facebookaccount contact gemaakt met enkele vrienden. Eiser is door een vriend uitgenodigd een autorit te maken. Op de terugreis heeft eiser gereden, omdat zijn vriend zich niet goed voelde. De auto is vervolgens beschoten door een persoon op een motor. Zijn vriend bleek in het complot te zitten. Eiser heeft weten te ontkomen en is naar een vriend gevlucht. Op de terugweg van een bezoek aan een advocaat die hem wilde helpen met het doen van aangifte is eiser wederom beschoten. Eiser heeft aangifte gedaan bij de politie, maar zijn verzoeken tot aangifte zijn niet in behandeling genomen. Uiteindelijk heeft eiser zijn land verlaten, omdat hij bang is dat hij door leden van de groeperingen zal worden vermoord.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Mishandeling en bedreiging wegens toegedichte bekering tot Ahmaddiya.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht, maar leiden niet tot vergunningverlening. De mishandeling en bedreiging wegens de toegedichte bekering tot de Ahmadiyya acht de staatssecretaris niet geloofwaardig. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw 2000.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft uitgebreid uiteengezet dat de beschikking wegens strijd met de artikelen 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 3:2 Awb onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid. Kort samengevat komt het op het volgende neer. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris er in het bestreden besluit geen blijk van gegeven heeft rekening te hebben gehouden met zijn referentiekader en met zijn traumatische stressklachten. Zijn klachten hebben invloed gehad op zijn verklaringen afgelegd tijdens de gehoren. Ook heeft de staatssecretaris onvoldoende de relevante elementen in samenhang beoordeeld. Eiser betwist de door de staatssecretaris geconstateerde tegenstrijdigheden, vaagheden en inconsistenties.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de staatssecretaris in het kader van de zorgvuldigheid van de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader en zijn opgelopen trauma’s. Uit de gehoorverslagen blijkt dat de contactambtenaar rekening heeft gehouden met de adviezen van Medifirst en dat er tijdens de gehoren voldoende pauzes zijn ingelast. Voorts is eiser zelf ook zo alert geweest om tijdens de gehoren te vragen om pauzes, die vervolgens zijn ingelast. Evenmin blijkt uit de gehoorverslagen dat er sprake is geweest van miscommunicatie. Eiser heeft aan het einde van het gehoor ook aangegeven geen op- of aanmerkingen te hebben over hoe het verhoor is verlopen en dat hij de tolk goed heeft kunnen begrijpen en verstaan. Eiser heeft in beroep ook niet concreet gemaakt in hoeverre zijn referentiekader van invloed is geweest op het afleggen van zijn verklaringen of in hoeverre de staatssecretaris nog meer rekening met zijn referentiekader had moeten houden. De beroepsgrond treft geen doel.
7. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de door eiser naar voren gebrachte relevante elementen separaat hadden dienen te worden getoetst op geloofwaardigheid en niet als één relevant element oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het besluit en het daarbij ingelaste voornemen op de verschillende door eiser ingebrachte onderdelen van eisers asielrelaas in onderling samenhang, uitgebreid en stapsgewijs per kopje is ingegaan. Al deze onderdelen zijn terug te voeren op de door eiser aangevoerde mishandelingen en bedreigingen wegens de toegedichte bekering tot de Ahmaddiya. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien in hoeverre eiser door deze toetsing in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Problemen aan de hogeschool, universiteit Faisalabad en Lahore
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat eiser zijn verklaringen omtrent de gebeurtenissen aan de universiteiten aannemelijk heeft gemaakt. Eiser wijst op het in de zienswijze overgelegde betalingsbewijs van het collegegeld voor de universiteit van Faisalabad en een brief van de universiteit van Lahore waaruit blijkt dat eiser is weggestuurd, omdat hij gefraudeerd zou hebben bij zijn aanmelding door aan te geven dat hij moslim is.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de universiteiten heeft gestudeerd en aldaar de door hem gestelde problemen heeft ondervonden. De staatssecretaris heeft hierbij mogen betrekken dat de documenten slechts kopieën zijn en niet reeds bij de aanvraag zijn overgelegd. Dat eiser ten tijde van de gebeurtenissen aan de universiteiten niet had kunnen vermoeden dat hij met het oog op een asielaanvraag documenten diende te overleggen, heeft de staatsecretaris van de hand mogen wijzen nu eiser immers wel documenten heeft overgelegd betreffende zijn studie aan de hogeschool.
De staatssecretaris heeft voorts kunnen tegenwerpen dat eiser wisselend en inconsequent heeft verklaard over wanneer zijn problemen zijn aangevangen op de hogeschool, al neemt de staatsecretaris inmiddels wel aan dat de problemen zijn begonnen tussen januari en april 2017. De staatssecretaris heeft het ook vreemd kunnen vinden dat eiser niet de naam weet van de persoon die zijn gezicht herkende op de universiteit, temeer nu eiser deze persoon ook al kende van zijn periode op de hogeschool. Nu eiser deze persoon zelf ter sprake heeft gebracht, had van eiser verwacht mogen worden dat hij meer over hem zou kunnen vertellen. Tevens heeft de staatssecretaris het ongerijmd kunnen vinden dat eiser geen nader onderzoek heeft gedaan naar de vraag of er op de universiteit leden van de groeperingen actief waren gezien de ernst van de bedreigingen die eiser vanwege deze groeperingen heeft moeten ondervinden. Verder heeft de staatssecretaris kunnen tegenwerpen dat het bevreemdend is dat eiser niet meteen heeft verklaard over de mishandeling met de stok met de spijker, juist nu eiser vanwege deze mishandeling een medische behandeling heeft ondergaan. De rechtbank volgt de staatssecretaris ook in het standpunt dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij documenten had overlegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij als gevolg van de mishandelingen is behandeld, temeer nu de mishandelingen de kern van zijn asielrelaas vormen. De bij de zienswijze ingezonden foto van de vinger met litteken geeft geen uitsluitsel over wie het litteken heeft veroorzaakt. Tot slot heeft de staatssecretaris in het nadeel van eiser kunnen laten meewegen dat eiser na deze mishandelingen gedurende twee jaar probleemloos thuis heeft kunnen blijven. Hoewel eiser ondergedoken zat in die periode is niet gebleken dat eiser werd gezocht.
Eerste fatwa
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris het vaag heeft kunnen vinden dat eiser niet weet wanneer en door welke molvi de eerste fatwa is uitgesproken, waar die is uitgevaardigd en wat de inhoud van de fatwa is. Niet ten onrechte heeft de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting opgemerkt dat het in het nadeel van eiser weegt dat hij de fatwa niet heeft overgelegd en evenmin aanvullende stukken heeft overgelegd die ondersteunen dat er een fatwa is uitgesproken over eiser. Bovendien heeft de staatssecretaris het bevreemdend kunnen vinden dat eiser van een derde - [Safwan] via een bericht op Facebook de informatie over de uitgesproken fatwa heeft ontvangen en hij dat bericht niet heeft kunnen overleggen. Daarbij komt dat eiser ook niet heeft kunnen uitleggen van wie Safwan heeft vernomen dat er een fatwa is uitgesproken.
Schorsing vader
10. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn stelling dat eisers verdenking dat de politicus [Ilas Chinioty] achter de schorsing van zijn vader zit enkel is gebaseerd op aannames. Dat het volgens eiser niet meer dan logisch is dat de politicus vanwege eisers afvalligheid achter de schorsing van zijn vader zit, heeft de staatssecretaris als onvoldoende van de hand mogen wijzen.
Tweede fatwa
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij de tweede fatwa niet heeft overgelegd, hetgeen afbreuk doet aan zijn verklaringen. Met de staatssecretaris is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over wanneer de tweede fatwa is uitgesproken. Eiser koppelt dit namelijk aan de periode waarin hij heeft verbleven in het dorp van zijn moeder en ten aanzien van die periode heeft eiser evenmin eenduidig verklaard. De stelling dat er sprake is geweest van een kennelijke verschrijving door de hoormedewerker ten aanzien van die periode heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen. Voorts ziet de rechtbank geen grond voor de stelling dat de correcties en aanvullingen die op dit punt door eiser zijn gemaakt niet zijn betrokken in de beoordeling van eisers asielrelaas. Tevens heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat eiser eenduidiger heeft moeten kunnen verklaren over wanneer de tweede fatwa is uitgesproken omdat hij wel specifiek verklaart over wanneer hij het dreigtelefoontje heeft ontvangen. Voorts heeft de staatssecretaris mogen stellen dat uit het gedrag van eisers vader nadat de tweede fatwa is uitgesproken blijkt dat de tweede fatwa minder serieus werd genomen, hetgeen bevreemdend is. Zijn vader heeft hem gerustgesteld en besloten is dat eiser die nacht gewoon thuis ging slapen, terwijl bij de eerste fatwa eiser direct is ondergedoken in het dorp van zijn moeder. Ook gelet op de omstandigheid dat de tweede fatwa zou zijn uitgesproken door een invloedrijke en internationaal bekende molvi valt niet in te zien dat eiser niet onmiddellijk zijn ouderlijk huis zou hebben verlaten. Tevens heeft de staatssecretaris het bevreemdend kunnen vinden dat leden van de groepering - die contacten onderhouden met de zeer invloedrijke politicus [Ilas Chinioty] - eerst een onbeduidende molvi benaderen om een fatwa uit te spreken. Ten aanzien van de omstandigheid dat eiser tijdens zijn onderduikperiode, terwijl er een tweede fatwa is uitgesproken, naar buiten gaat om boodschappen te doen, heeft de staatssecretaris kunnen stellen dat dit niet duidt op een concrete vrees voor vervolging. Dat eiser dit bovendien ongezien heeft kunnen doen, duidt evenmin op een negatieve persoonlijke aandacht door de machtige leden van de groepering richting eiser.
Poging ontvoering vanuit huis
12. Eiser betwist dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop hij is ontvoerd bij zijn huis en hoe hij vervolgens aan zijn ontvoerders heeft kunnen ontsnappen. Wat hier ook van zij, met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat het bevreemdend is dat eiser zonder aarzeling de deur heeft geopend toen hij alleen thuis was. De staatssecretaris heeft in dit verband waarde kunnen hechten aan het feit dat eiser stelt in het verleden te zijn mishandeld en bedreigd, er twee fatwa’s zijn uitgesproken waarvan er ten aanzien van één molvi bekend is dat hij zijn fatwa ook uitvoert, zijn vader is geschorst van zijn werk en eiser vanwege de bedreigingen een einde aan zijn leven heeft willen maken.
Verblijf in opslagruimte en autorit met [Salim 2]
13. De staatssecretaris heeft het ongerijmd kunnen vinden dat eiser gedurende zijn onderduikperiode in de opslagruimte op het ene moment zijn contacten van zijn telefoon verwijdert, maar vervolgens wel een nieuw Facebookaccount aanmaakt waarmee hij contact legt met enkele van zijn vrienden en bovendien een uitje, een autorit op klaarlichte dag, plant met zijn vriend [Salim 5] . Tevens heeft de staatssecretaris het standpunt kunnen innemen dat het bevreemding wekt dat [Salim 6] vier uur later komt op de afspraak. Dat deze vertraging te maken zou hebben met het feit dat [Salim 7] voor de uitvoering van zijn plan eiser te vermoorden afhankelijk was van anderen is enkel gebaseerd op vermoedens. De omstandigheid dat eiser tijdens deze autorit de auto bestuurde, heeft de staatssecretaris eveneens bevreemdend kunnen vinden omdat [Salim 8] het risico liep gewond te raken nu het niet denkbeeldig is dat eiser de macht over het stuur zou verliezen terwijl er op hem geschoten zou worden. Dat eiser de (kopie van de) foto die is gemaakt van de beschoten auto niet heeft overgelegd, heeft de staatssecretaris eveneens in het nadeel van eiser kunnen laten meewegen. Het is immers aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken.
Schietende mannen in auto
14. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat van enig causaal verband tussen de beschieting tijdens de terugreis naar huis na een afspraak met een advocaat en eisers asielrelaas niet is gebleken. Eiser verklaart dat hij die dag een advocaat in Lailam heeft bezocht die hem zou helpen met het doen van aangifte en dat het mogelijk is dat iemand hem daar heeft gezien, maar hij zegt ook zelf dat hij dat aanneemt. Tevens heeft eiser wisselend verklaard over wat het doel van de mannen moet zijn geweest die hem hebben beschoten.
Aangifte bij de politie (en de documenten van 5 december 2021, 9 en 16 januari 2022 )
15. De rechtbank is voorts met de staatssecretaris van oordeel dat niet teveel waarde kan worden gehecht aan de drie verzoeken tot aangifte die door eiser zijn ingebracht. Eiser heeft immers verklaard dat de verzoeken tot aangifte niet zijn opgenomen door een politieagent, maar dat hij de verzoeken zelf haastig heeft opgesteld waardoor ze niet volledig zijn en er fouten in kunnen staan.
Ten aanzien van het verzoek tot aangifte van 9 januari 2022 met betrekking tot het incident met [Salim 9] blijft eiser onduidelijk in zijn verklaringen of eiser tijdens dat incident op weg was naar zijn eigen werk - hetgeen bevreemdend is omdat eiser niet heeft gewerkt - of naar het werk van [Salim 1] . Dat eiser dat verzoek tot aangifte heeft opgesteld met behulp van zijn advocaat, dat het een korte samenvatting bevat van hetgeen is voorgevallen en er volgens eiser pas later een grondig onderzoek naar de details volgt, laat onverlet dat in het verzoek tot aangifte wel een juiste weergave van de feiten dient te staan. Nu de door eiser ingebrachte documenten in het Engels zijn opgesteld, heeft de staatssecretaris af mogen zien van een beëdigde vertaling. De staatssecretaris heeft er ter zitting terecht op gewezen dat een beëdigde vertaling niet nodig is van documenten die in de Engelse taal zijn geschreven en dat eiser daar zelf voor zorg had kunnen dragen.
Tevens heeft de staatssecretaris het standpunt kunnen innemen dat het bevreemdend is dat eiser stelt te zijn mishandeld door de politie, terwijl de politie wel de aangifte in behandeling heeft genomen. Dat - zoals eiser stelt - de verzoeken tot aangifte niet in behandeling zijn genomen, heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen. Uit de verzoeken tot aangifte blijkt niet dat deze verzoeken zijn geannuleerd nu het woord ‘pending’ betekent dat de verzoeken in afwachting van behandeling zijn.
16. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

17. De staatssecretaris heeft gelet op voorgaande de verklaringen van eiser over de mishandelingen en bedreigingen wegens de toegedichte bekering tot de Ahmaddiya en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.