ECLI:NL:RBDHA:2023:18848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
C/09/655288 / KG ZA 23-891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekken door ILT van 'groen licht' voor verkoop van pleziervaartuigen afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], handelend onder de naam [handelsnaam eiser], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De eiser vorderde een verbod voor ILT om een verkoopverbod op te leggen voor vier typen pleziervaartuigen, te weten Damare 500, Damare 600T, Gentle 500R en Liberty 505GT. De eiser stelde dat hij de benodigde technische documentatie had overgelegd en dat de vaartuigen aan de eisen voldeden. ILT had echter geconstateerd dat de vaartuigen niet voldeden aan de wettelijke eisen en had een last onder dwangsom opgelegd aan de eiser wegens eerdere overtredingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat de vaartuigen en de bijbehorende documentatie op dit moment aan de eisen voldoen. De rechter volgde het verweer van ILT dat er geen verkoopverbod was opgelegd, maar dat er van rechtswege een verkoopverbod geldt voor vaartuigen die niet voldoen aan de eisen. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/655288 / KG ZA 23-891
Vonnis in kort geding van 5 december 2023
in de zaak van
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.C. Klompé te Loosdrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.T. Peters te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ILT’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 oktober 2023, met producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
- de brief van mr. Klompé van 10 november 2023, met producties 21 tot en met 31;
- de op 14 november 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door mr. Klompé een aantal pagina’s uit de Blauwe Gids van 2022 is overgelegd;
- de conform de ter zitting gemaakte afspraken door mr. Peters bij e-mail van 14 november 2023 toegestuurde spreekaantekeningen.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] handelt in pleziervaartuigen, meer in het bijzonder sloepen met een lengte van minder dan tien meter. Een deel van deze vaartuigen laat [eiser] bouwen op werven in Polen en Roemenië. [eiser] verkoopt de op deze werven gebouwde vaartuigen onder eigen merknamen in Nederland. In deze kortgedingprocedure gaat het specifiek om de pleziervaartuigen met de merknamen Damare 500, Damare 600T, Gentle 500R en Liberty 505GT, die in serieproductie door [eiser] op de Nederlandse markt worden gebracht.
2.2.
Op 18 januari 2016 is de Wet pleziervaartuigen 2016 in werking getreden (hierna: ‘de Wet’). De Wet vormt de Nederlandse implementatie van de Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG (hierna: ‘de Richtlijn’). [eiser] heeft op grond van artikel 11 van de Richtlijn voor de door hem op de Nederlandse markt gebrachte vaartuigen als bedoeld onder 2.1 te gelden als fabrikant. Het is een fabrikant van pleziervaartuigen op grond van artikel 12, lid 5, van de Wet onder meer verboden te handelen in strijd met artikelen 7 en 25 van de Richtlijn. Pleziervaartuigen dienen op grond van artikel 7, eerste lid, juncto artikel 4 van de Richtlijn te voldoen aan de essentiële eisen van Bijlage I van de Richtlijn. Daarnaast dient een fabrikant op grond van artikel 7, lid 2, van de Richtlijn de in artikel 25 van de Richtlijn bedoelde technische documentatie (met daarin de in Bijlage IX van de Richtlijn vermelde documenten) op te stellen en is hij gehouden de overeenkomstig de artikelen 19 en 22 tot en met 24 van de Richtlijn toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure uit te voeren of te laten uitvoeren door een daartoe aangemelde keuringsinstantie (notified body). Voor vaartuigen die aan de toepasselijke eisen voldoen, dient een fabrikant een EU-conformiteitsverklaring als bedoeld in artikel 15 van de Richtlijn op te maken en op die vaartuigen dient een CE-markering als bedoeld in artikel 16 tot en met 18 van de Richtlijn te worden aangebracht. Een fabrikant is op grond van artikel 7, lid 4, van de Richtlijn gehouden om te beschikken over procedures waarmee de conformiteit van zijn serieproductie voortdurend wordt gewaarborgd. Op grond van artikel 7, lid 7, van de Richtlijn is een fabrikant tevens gehouden een gebruikershandleiding op te stellen. Fabrikanten die producten op de markt brengen die niet conform de Richtlijn zijn, dienen op grond van artikel 7, lid 8, van de Richtlijn onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen te nemen om de producten conform te maken dan wel deze producten uit de handel te nemen of terug te roepen.
2.3.
ILT is als toezichthouder van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat belast met het toezicht op naleving van de hiervoor vermelde regelgeving. Op grond van artikel 16 van de Wet is ILT bevoegd een fabrikant op te dragen een product in overeenstemming te brengen met de geldende voorschriften indien hij – voor zover thans van belang – vaststelt dat de CE-markering niet of ten onrechte is aangebracht, de EU-conformiteitsverklaring niet of incorrect is opgesteld en de technische documentatie niet beschikbaar of onvolledig is. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat indien de opgedragen handelingen niet of niet tijdig worden uitgevoerd, ILT alle passende maatregelen neemt om het aanbieden van dat product te verbieden of te beperken, dit uit de handel te nemen of terug te roepen dan wel de inbedrijfstelling of het gebruik ervan te verbieden of te beperken.
2.4.
ILT heeft op 22 december 2021, 19 januari 2022 en 10 februari 2022 inspecties uitgevoerd bij afnemers van [eiser] . Daarbij heeft ILT onder meer geconstateerd dat de door [eiser] onder de merknamen Gentle 540, Damare 600T en Liberty 505GT in de handel gebrachte pleziervaartuigen niet (volledig) voldoen aan de hiervoor beschreven eisen uit de Wet en de Richtlijn.
2.5.
Nadat ILT op 8 april 2022 het voornemen daartoe bekend had gemaakt, heeft hij bij besluit van 25 mei 2022 een last onder dwangsom (hierna: ‘LOD’) aan [eiser] opgelegd in verband met de geconstateerde en niet door [eiser] herstelde overtredingen van artikel 12, lid 5, van de Wet juncto artikel 7, lid 2 en lid 4, van de Richtlijn en artikel 3.6 van Bijlage I van de Richtlijn. Deze last houdt in dat [eiser] zich met onmiddellijke ingang dient te onthouden van overtreding van deze bepalingen uit de Richtlijn. Bij deze last onder dwangsom is als Bijlage II gevoegd een overzicht van de geconstateerde tekortkomingen. Bepaald is in de LOD dat per in de handel gebracht pleziervaartuig voor iedere overtreding een dwangsom van € 5.000,-- wordt verbeurd, zulks met een maximum van € 250.000,--. [eiser] heeft tegen de last onder dwangsom geen bezwaar gemaakt.
2.6.
Op 26 maart 2023 heeft [eiser] aan ILT de technische dossiers overhandigd van de door hem op de Nederlandse markt gebrachte pleziervaartuigen met de merknamen Gentle 500R, Liberty 505GT en Damare 600T.
2.7.
Bij brief van 17 mei 2023 heeft ILT aan [eiser] bericht dat de onder 2.6 bedoelde technische dossiers nog steeds onvolledig en onvoldoende zijn en dat daarmee de conformiteit van deze vaartuigen niet is aangetoond. In een bijlage bij deze brief zijn de geconstateerde tekortkomingen opgesomd. In deze brief is [eiser] nogmaals gewezen op de uit hoofde van artikel 7, lid 8, en artikel 11 van de Richtlijn op hem rustende verplichting om de overige partijen in zijn distributieketen (lees: zijn afnemers) over deze non-conformiteit te informeren. ILT heeft [eiser] verzocht binnen een week aan te tonen dat hij zijn afnemers heeft geïnformeerd over de geconstateerde non-conformiteit en het feit dat de desbetreffende pleziervaartuigen niet verder verkocht mogen worden totdat deze conform de Richtlijn zijn en de technische documentatie op orde is. Daarbij heeft ILT onder verwijzing naar artikel 16, lid 2, van de Wet aangekondigd dat hij de distributieketen van [eiser] bij een schending van deze informatieverplichting zelf zal informeren.
2.8.
ILT heeft op 17 mei 2023 een invorderingsbeschikking genomen, waarbij een bedrag van € 250.000,-- aan van rechtswege verbeurde dwangsommen is ingevorderd. In die beschikking valt onder meer het volgende te lezen:
2.9.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de invorderingsbeschikking. In dat bezwaar is hij niet-ontvankelijk verklaard. [eiser] is vervolgens in beroep gegaan. Op dit beroep is nog niet beslist.
2.10.
[eiser] heeft de op 17 mei 2023 door de ILT geconstateerde tekortkomingen in de technische dossiers voorgelegd aan de heer [Naam] (hierna: [Naam] ), werkzaam bij het European Conformity Bureau Nederland (hierna: ‘ECB’). ECB is een notified body. [Naam] heeft bij e-mail van 26 mei 2023 als volgt aan [eiser] bericht:
2.11.
Bij e-mail van 31 mei 2023 heeft ILT aan [eiser] meegedeeld dat hij zal overgaan tot het informeren van diens distributieketen.
2.12.
[eiser] heeft ILT vervolgens in kort geding gedagvaard. In die procedure vorderde hij primair a) ILT te verbieden een verkoopverbod op te leggen ten aanzien van door hem gedistribueerde of gefabriceerde pleziervaartuigen en b) ILT te verbieden zijn afnemers over dit verkoopverbod te informeren dan wel hem te dwingen zijn afnemers hierover te informeren. Subsidiair vorderde [eiser] te bepalen dat de gevorderde verboden gelden totdat door de bestuursrechter in hoogste instantie in de procedures tegen het invorderingsbesluit zal zijn beslist. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 28 juli 2023 de vorderingen van [eiser] afgewezen. Meer in het bijzonder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er in het licht van de door ILT geconstateerde tekortkomingen en de bevoegdheid van ILT om handhavend op te treden geen grond is om ILT te verbieden de aangekondigde brief aan de distributieketen van [eiser] te verzenden.
2.13.
Bij brief van 31 juli 2023 heeft ILT de afnemers van [eiser] onder meer als volgt geïnformeerd:
2.14.
ILT heeft [eiser] bij e-mail van 11 oktober 2023 als volgt bericht:
2.15.
De advocaat van [eiser] heeft bij e-mail van 12 oktober 2023 onder meer als volgt aan ILT bericht:

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:ILT te bevelen het aan [eiser] opgelegde verkoopverbod ten aanzien van de pleziervaartuigen met de merknamen Damare 500, Damare 600T, Gentle 500R en Liberty 505GT op te heffen;
subsidiair:ILT te bevelen het aan [eiser] opgelegde verkoopverbod ten aanzien van de pleziervaartuigen met de merknamen Damare 500, Damare 600T, Gentle 500R en Liberty 505GT op te schorten totdat duidelijk is of de door het ECB ten aanzien van deze vaartuigen vervaardigde technische dossiers gebreken vertonen die handhaving van dit verkoopverbod rechtvaardigen;
zowel primair als subsidiair:ILT op straffe van een dwangsom te bevelen binnen twee werkdagen na datum van dit vonnis alle afnemers van [eiser] aan wie eerder voormeld verkoopverbod is medegedeeld te informeren over het opheffen dan wel opschorten van dit verkoopverbod, onder verzending van een kopie van de desbetreffende brief aan [eiser] ,
een en ander met veroordeling van ILT in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Primair is [eiser] van mening dat nu hij door het ECB opgestelde technische dossiers heeft overgelegd, ILT deze niet zomaar kan afwijzen. Deze technische dossiers zijn volgens [eiser] correct en volledig. Bij twijfel over de correctheid van deze dossiers, dient ILT zich volgens [eiser] tot het ECB te wenden. Van hem kan volgens [eiser] in redelijkheid niet meer worden verlangd dan wat hij al heeft gedaan om correcte en volledige technische dossiers aan te leveren. Daarbij wijst [eiser] erop dat hij als marktpartij mag vertrouwen op de deskundigheid van het ECB. Subsidiair stelt [eiser] dat als er daadwerkelijk nog gebreken kleven aan de laatste versie van de technische dossiers, deze gebreken van dusdanig geringe aard zijn dat zij handhaving van het verkoopverbod ten aanzien van de betreffende vier typen pleziervaartuigen niet kunnen rechtvaardigen. Volgens [eiser] gaat het om gebreken van puur administratieve aard, die per definitie niet kunnen afdoen aan de veiligheid van deze vaartuigen. De gebreken die ILT in de laatste beoordeling constateert, zijn bovendien volgens [eiser] terug te voeren op een verschil van inzicht over de uitleg van de toe te passen regels en normen. ILT blijft volgens [eiser] tegen beter weten in volhouden dat de technische dossiers niet aan de vereisten voldoen. Handhaving van het verkoopverbod is naar de mening van [eiser] buitengewoon disproportioneel en derhalve jegens hem onrechtmatig, te meer nu hij van goede wil is geweest. Daarbij merkt [eiser] op dat ILT reeds op grond van de eigen interventiematrix van handhavend optreden af had moeten zien. Ook wijst [eiser] erop dat zijn voormalige afnemers de pleziervaartuigen die niet meer door hem mogen worden verkocht inmiddels rechtstreeks van de Poolse fabrikanten betrekken en te koop aanbieden, zonder dat ILT daartegen optreedt. Daarmee is volgens [eiser] sprake van een verstoring van de markt, hetgeen de Richtlijn nu juist beoogt te voorkomen.
3.3.
ILT voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] stelt dat ILT onrechtmatig jegens handelt. Daarmee is de civiele rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, om kennis te nemen van de op die grondslag ingestelde vorderingen van [eiser] gegeven.
4.2.
De vorderingen strekken tot opheffing dan wel schorsing van een volgens [eiser] door ILT aan hem opgelegd verkoopverbod met betrekking tot de pleziervaartuigen met de merknamen Damare 500, Damare 600T, Gentle 500R en Liberty 505GT en tot het informeren door ILT van zijn afnemers over die opheffing/schorsing. Nu [eiser] deze vorderingen niet in een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ter beoordeling kan voorleggen, kan [eiser] in deze procedure in die vorderingen worden ontvangen.
4.3.
ILT heeft als verweer gevoerd dat door hem geen verkoopverbod is opgelegd en dat om die reden de vordering voor zover deze strekt tot opheffing dan wel schorsing van een verkoopverbod niet toewijsbaar is. De voorzieningenrechter volgt ILT in dit verweer. Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Wet en de Richtlijn volgt dat het fabrikanten slechts is toegestaan om pleziervaartuigen op de Nederlandse markt te brengen die voldoen aan de eisen die de Wet en Richtlijn aan die vaartuigen en de technische documentatie betreffende die vaartuigen stellen. Voldoet een pleziervaartuig aan de eisen niet, dan mag het niet op de Nederlandse markt gebracht worden. In zoverre geldt er ten aanzien van die vaartuigen van rechtswege een verkoopverbod. [eiser] heeft toegelicht dat er na het versturen van de ketenbrief met hulp van het ECB voor is gezorgd dat de betreffende vier typen pleziervaartuigen op enkele administratieve onvolkomenheden na aan alle in de Wet en de Richtlijn gestelde eisen voldoen. Volgens ILT concludeert ILT in zijn e-mail van 11 oktober 2023 ten onrechte dat nog altijd niet aan die eisen wordt voldaan. In ieder geval rechtvaardigen de thans nog bestaande tekortkomingen die conclusie volgens [eiser] niet. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij met zijn vordering wil bereiken dat ILT zijn afnemers informeert dat de betreffende pleziervaartuigen weer mogen worden verkocht.
4.4.
Beoordeeld dient dus te worden of ILT daartoe thans gehouden kan worden. In het kader van die beoordeling wordt vooropgesteld dat ILT in zijn hoedanigheid van toezichthouder op de naleving van de Wet en de Richtlijn bij uitstek beschikt over de specialistische deskundigheid die noodzakelijk is om vast te kunnen stellen of een door een fabrikant op de markt gebracht pleziervaartuig en de technische documentatie betreffende dat vaartuig voldoen aan de eisen die de Wet en de Richtlijn daaraan stellen. De voorzieningenrechter beschikt over die deskundigheid niet en het kort geding leent zich niet voor nader feitenonderzoek en/of bewijslevering in de vorm van het horen van getuigen en de inschakeling van een deskundige. In zijn brief van 11 oktober 2023 heeft ILT geconcludeerd dat de conformiteit van de betreffende vier typen pleziervaartuigen nog altijd niet door [eiser] is aangetoond. Bij deze e-mail is een overzicht gevoegd van alle door ILT geconstateerde tekortkomingen ten aanzien van de technische dossiers, gebruikershandleidingen en conformiteitsverklaringen betreffende deze vaartuigen. Voor het door [eiser] verlangde ingrijpen is in dit kort geding slechts plaats indien buiten twijfel staat dat de vier typen pleziervaartuigen van [eiser] en de daarbij behorende technische documentatie op dit moment wel aan de daaraan door de Wet en de Richtlijn gestelde eisen voldoen. Het is aan [eiser] om dit in het beperkte bestek van deze kortgedingprocedure aan te tonen.
4.5.
[eiser] is daarin niet geslaagd. In de eerste plaats heeft [eiser] niet weersproken dat – zoals ILT stelt – ten aanzien van de Damare 500 door hem geen stukken aan ILT ter beschikking zijn gesteld. Daarnaast heeft [eiser] niet puntsgewijs ten aanzien van alle in het overzicht genoemde geconstateerde tekortkomingen gemotiveerd toegelicht waarom volgens hem van een tekortkoming geen sprake (meer) is. In zijn betoog dat de technische dossiers wel moeten voldoen omdat deze zijn opgemaakt door het ECB, kan [eiser] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd. Daartoe is redengevend dat ILT gemotiveerd heeft toegelicht dat het ECB ten aanzien van de betreffende vier typen pleziervaartuigen een module B-keuring heeft uitgevoerd en dat het opstellen van een technisch dossier geen onderdeel uitmaakt van een dergelijke keuring, aangezien met een module B-keuring een onafhankelijk oordeel van een notified body over een technisch dossier wordt gevraagd. [eiser] heeft dit niet weersproken en daarmee staat thans niet vast dat het ECB de overgelegde technische dossiers in zijn hoedanigheid van notified body heeft opgesteld. Daarnaast heeft ILT onweersproken toegelicht dat de module B-keuring niet – zoals voorgeschreven door artikel 7, lid 2, juncto artikel 19 en 20 van de Richtlijn – in combinatie met module C, D, E of F heeft plaatsgevonden. Het betoog van [eiser] dat nog slechts sprake is van administratieve onvolkomenheden in de technische documentatie, kan hem evenmin baten. Zoals ILT terecht stelt en ook de voorzieningenrechter al in het vonnis van 28 juli 2023 heeft overwogen, kan, zolang de technische documentatie niet op orde is, er niet van worden uitgegaan dat een pleziervaartuig veilig is. Zulks klemt in het geval van de onderhavige vier typen pleziervaartuigen te meer, nu blijkens de bijlage bij de e-mail van ILT van 11 oktober 2023 tekortkomingen zijn geconstateerd die betrekking hebben op stabiliteit, drijfvermogen, vrijboord, beveiliging tegen overboord vallen, voorzieningen om weer aan boord te komen, ventilatie en brandbeveiliging. Dit zijn tekortkomingen die rechtstreeks raken aan de veiligheid van de pleziervaartuigen. Door [eiser] is evenmin deugdelijk onderbouwd dat de door ILT geconstateerde tekortkomingen alle zijn terug te voeren op een verschil van inzicht tussen het ECB en ILT over de uitleg van de toe te passen regels en normen. Dat betekent dat ook die stelling dient te worden gepasseerd.
4.6.
Bij deze stand van zaken kan op dit moment niet van ILT worden verlangd dat hij ‘groen licht’ geeft richting de afnemers van [eiser] voor het hervatten van de verkoop van de bewuste vier typen pleziervaartuigen. ILT zou daarmee immers het signaal afgeven dat ten aanzien van deze vaartuigen volledig aan de vereisten van de Wet en de Richtlijn wordt voldaan. Dit kan echter op basis van de thans beschikbare technische gegevens niet door ILT (en dus evenmin door de voorzieningenrechter) worden vastgesteld. ILT stelt terecht dat zij niet gedwongen kan worden om informatie aan de keten te verstrekken, waarvan op dit moment maar zeer de vraag is of die juist is. De weigering van ILT om daartoe over te gaan is onder de huidige omstandigheden dan ook proportioneel en van strijd met de door [eiser] aangehaalde interventiematrix is in dat verband geen sprake. Ten slotte is door [eiser] evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat de interne markt door toedoen van ILT wordt verstoord. Meer in het bijzonder heeft [eiser] in het licht van de betwisting door ILT niet gemotiveerd onderbouwd dat ILT niet handhavend optreedt tegen zijn afnemers, die volgens hem de desbetreffende pleziervaartuigen rechtstreeks van de Poolse fabrikanten betrekken en op de Nederlandse markt brengen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat geen van de vorderingen van [eiser] toewijsbaar is. Ten overvloede geeft de voorzieningenrechter partijen (nogmaals) in overweging om wederom met elkaar in overleg te treden om te bezien of ILT beschikt over alle voorhanden zijnde technische documentatie betreffende de vier typen pleziervaartuigen. Ter zitting leek dit namelijk niet het geval te zijn. ILT verklaarde niet bekend te zijn met (Poolse) bouwtekeningen, terwijl deze volgens [eiser] al aan ILT ter beschikking zijn gesteld.
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan ILT te betalen, tot dusverre aan de zijde van ILT begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.7, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.7 vermeld;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.
mw