ECLI:NL:RBDHA:2023:18850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
NL23.6850 en NL23.7135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van verblijfsvergunningen in het kader van het Vreemdelingenrecht met betrekking tot artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 december 2023, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de verblijfsvergunningen van eiser, die de Somalische nationaliteit bezit. De rechtbank heeft zich gebogen over de beroepen van eiser tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvragen tot afgifte van documenten en verblijfsvergunningen had afgewezen. De eerste zaak, geregistreerd onder NL23.6850, betreft de afwijzing van een aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De tweede zaak, NL23.7135, betreft de toekenning van een verblijfsvergunning regulier met als doel 'verblijf als familie- of gezinslid'. Eiser heeft in beide procedures beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift heeft ingediend.

De rechtbank heeft op 7 november 2023 de beroepen behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in zijn besluiten voldoende heeft gemotiveerd dat de toetsing aan artikel 8 van het EVRM niet aan de orde was, omdat er een aparte procedure liep waarin deze aspecten werden beoordeeld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij ook heeft overwogen dat eiser met de verleende verblijfsvergunning feitelijk zijn gezinsleven kan uitoefenen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op goede gronden is vastgesteld op 5 januari 2023, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.6850 en NL23.7135

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.E.H. Later),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, ongegrond verklaard. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer NL23.6850.
Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit II) heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [naam], (referente) verleend met ingangsdatum 5 januari 2023. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer NL23.7135.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 november 2023 op zitting behandeld
.Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Somalische nationaliteit. Hij heeft twee separate procedures gevoerd, een Chavez-procedure (NL23.6850) en een artikel 8 EVRM-procedure (NL23.7135). In beide procedures heeft verweerder op 8 februari 2023 afzonderlijk een besluit genomen waartegen eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank zal de gronden van beroep tegen de besluiten hierna per zaak behandelen.
NL23.6850 (het bestreden besluit I)
2. Eiser heeft op 24 mei 2019 een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw ingediend. Op 5 februari 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Op 9 april 2020 heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 maart 2021 heeft deze rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard (zaaknummer 20/3017). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 16 augustus 2022 het hoger beroep van eiser gegrond verklaard en de uitspraak van deze rechtbank vernietigd (zaaknummer 202102489/1/V1). De Afdeling heeft daartoe overwogen dat de rechtbank niet had onderkend dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vreemdeling ambtshalve krachtens artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te verlenen.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd dat een toetsing van artikel 8 van het EVRM geen onderdeel zal uitmaken van het besluit. Dit nu er nog separaat een openstaande procedure inzake artikel 8 van het EVRM door eiser wordt gevoerd waarin de aspecten van het uitoefenen van gezinsleven worden beoordeeld.
2.2.
Eiser is het niet eens met dit besluit en voert in beroep aan dat de Afdeling in zijn uitspraak van 16 augustus 2022 heeft aangegeven dat ook in deze Chavez-procedure moet worden getoetst aan artikel 8 van het EVRM en verweerder dat ten onrechte niet heeft gedaan.
3. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het onderhavige besluit, nu eiser in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank volgt dit betoog niet. Los van de omstandigheid dat eisers de rechtmatigheid van dit besluit betwist, heeft eiser ter zitting toegelicht dat hij wil naturaliseren tot Nederlander, en aan hem in het kader van zijn Chavez-aanvraag een eerdere ingangsdatum toe zou komen voor wat betreft zijn verblijfsrechten.
4. Het betoog van eiser dat verweerder niet overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2022 heeft beslist, faalt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 16 augustus 2022 geoordeeld dat verweerder, als een vreemdeling impliciet of expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, deugdelijk moet motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de vreemdeling ambtshalve krachtens artikel 3.6b aanhef en onder c, van het Vb 2000 een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. Dit in lijn met haar uitspraak van 20 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:187). De Afdeling heeft dus niet, zoals eiser stelt, geoordeeld dat verweerder gehouden is te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling genoegzaam en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van voornoemde bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit toegelicht dat de artikel 8 van het EVRM beoordeling wordt beoordeeld in eisers separate procedure daarover. De rechtbank ziet ook overigens geen grond om dit rechtens onjuist te achten. Voor wat betreft eisers opmerkingen ten aanzien van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 9.1.
5. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
NL23.7135 (het bestreden besluit II)
7. Eiser heeft op 26 april 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Op 7 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 6 januari 2022 heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. Bij brief van 13 oktober 2022 heeft verweerder laten weten dat hij zijn besluit van 6 januari 2022 intrekt. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit II aan eiser een verblijfsvergunning toegekend onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’.
8. Eiser voert in beroep aan dat alle vijf de kinderen recht hebben op aanwezigheid van beide ouders en het dus onbegrijpelijk is waarom enkel ten aanzien van [naam] een verblijfsvergunning is verstrekt. Verder stelt eiser dat als ingangsdatum de datum van de aanvraag van de Chavez-aanvraag moet worden aangehouden, dus 24 mei 2019.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft in het besluit gemotiveerd waarom [naam], gelet op haar situatie en het (gezin)behandelingstraject, een zwaarwegend en doorslaggevend belang heeft bij verblijf van eiser hier ter lande. Dit verschilt daarmee van de andere kinderen. Overigens kan eiser met de door verweerder verleende verblijfsvergunning feitelijk gezien het gezinsleven uitoefenen met al zijn kinderen en kan hij wat dat betreft niet in een gunstigere positie geraken. De stelling van eiser ter zitting dat er wellicht iets kan gebeuren met [naam] waardoor eiser zijn verblijfsrecht verliest, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder terecht stelt is dit een onzekere toekomstige gebeurtenis. Indien nodig kan eiser dan een andere verblijfsvergunning aanvragen.
9.1.
In artikel 26, eerste lid van de Vw is bepaald dat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden daarvoor voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser met de op 8 december 2022 ingediende stukken tezamen met de verklaringen bij de hoorzitting op 5 januari 2023 heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor de verstrekte verblijfsvergunning voldoet. Eiser heeft met deze stukken en verklaringen de omstandigheden geschetst omtrent zijn relatie met [naam] (en de daaruit voortvloeiende afhankelijkheid van [naam] ten aanzien van eiser). Dat [naam] op een eerder moment al blijk gaf van tekenen van autisme (omdat zij bijvoorbeeld tijdens een loketafspraak in 2021 een pinautomaat kapot wilde maken), zoals eiser heeft betoogd, heeft verweerder niet afdoende hoeven achten. Eerst ten tijde van de hoorzitting is immers de bijzondere rol van eiser in [naam]’s leven en haar afhankelijkheid van hem duidelijk geworden. Dat verweerder nalatig is geweest om eerder een hoorzitting te plannen, zoals eiser nog heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Het is immers in de eerste plaats aan eiser om zijn aanvraag te onderbouwen. Gelet hierop heeft verweerder de ingangsdatum van de vergunning op goede gronden op 5 januari 2023 gesteld.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaak NL23.6850 ongegrond;
- verklaart het beroep in de zaak NL23.7135 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.