ECLI:NL:RBDHA:2023:18910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
SGR 23/6845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor het kappen van twee populieren in Zoetermeer

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer verleende omgevingsvergunning voor het kappen van twee Canadese populieren aan de Van Stolberglaan in Zoetermeer. Het college heeft op 13 september 2023 deze vergunning verleend, maar verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om schorsing van het besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 november 2023 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat er een verwijderingsbelang is voor de bomen. De bomen zijn 55 jaar oud en de rapportages over hun veiligheid zijn niet overtuigend. Verzoeker heeft een contra-expertise overgelegd die stelt dat de bomen nog een toekomstverwachting van vijf tot tien jaar hebben met regulier onderhoud. De voorzieningenrechter concludeert dat de twijfel aan de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning zwaarder weegt dan het belang van het college om de vergunning te handhaven. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en wordt het besluit van 13 september 2023 geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter wijst ook op de proceskosten, die door het college aan verzoeker moeten worden vergoed, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en de ingeschakelde deskundige. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, in aanwezigheid van griffier mr. D.W.A. van Weert, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6845

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. T. Gelo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: P.M.J. de Haan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de door het college verleende omgevingsvergunning voor het kappen van twee bomen aan de Van Stolberglaan in Zoetermeer.
1.1.
Het college heeft met het bestreden besluit van 13 september 2023 deze vergunning verleend.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
1.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en, namens het college, [naam 1], [naam 2], [naam 3] en mr. [naam 4].

Totstandkoming van het besluit

2. Op 21 juli 2023 heeft de gemeente Zoetermeer een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het kappen van twee Canadese populieren (Populus canadensis ‘Robusta’) aan de Van Stolberglaan in Zoetermeer, op het kopeinde van de flat aan de [straatnaam]. Verzoeker woont in deze flat.
2.1.
Op 13 juli 2023 is een Boomveiligheidscontrole (BVC) uitgevoerd, waarna de bomen als risicobomen zijn beoordeeld. In de BVC-rapportages wordt geadviseerd de bomen binnen zes maanden te kappen.
2.2.
Op 14 juli 2023 heeft het college een bewonersbrief gestuurd aan onder meer verzoeker, waarin het voornemen van het vervangen van de twee bomen wordt aangekondigd. In deze brief schrijft het college onder meer dat na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning wordt overgegaan tot het vervangen van de bomen.
2.3.
Op 30 juli 2023 heeft verzoeker op de bewonersbrief gereageerd met het bericht dat hij bezwaar zal maken tegen het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
2.4.
In reactie hierop heeft het college op 2 augustus 2023 geschreven dat de bomen niet zullen worden gekapt voordat de besluitvormingsprocedure en een eventuele bezwaar- en beroepsprocedure is doorlopen.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Hierin is overwogen dat het verwijderingsbelang is gelegen in het risico op takbreuk. De bomen zijn nu 55 jaar oud. Op deze leeftijd beginnen bij deze populieren problemen te ontstaan. Dat varieert van het uitbreken van zware takken tot in het ergste geval stambreuk. Daarmee is volgens het college de veiligheid in het geding. Er zijn geen alternatieven om de bomen te behouden, omdat de bomen aan het einde van hun levensduur zijn. Hierdoor weegt een investering in de bomen niet op tegen de in de vergunning opgenomen herplantverplichting. Binnen een jaar na de kap moeten twee Zuilvormige Moeraseiken worden herplant.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
3. Een voorlopige voorziening is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid daarom een belangrijke rol.
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt ook of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Verder weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan af.
3.2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
4. Verzoeker wenst met het door hem ingediende verzoek om voorlopige voorziening te bereiken dat de twee bomen voorlopig niet worden gekapt. De gemeente heeft in een email van 18 oktober 2023 aan verzoeker bericht niet bereid te zijn om te wachten met de kap van de bomen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Nu het kappen van de bomen onomkeerbaar is, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
Wat is het beoordelingskader?
5. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod geldt om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Op grond van artikel 4:10, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer (Apv) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen die vermeld staan op het door het college vastgestelde overzicht monumentale bomen en herdenkingsbomen, alsmede houtopstanden die in eigendom van de gemeente zijn of die staan in door het college aangewezen beschermde gebieden.
Op grond van het derde lid kan de vergunning worden geweigerd op grond van strijdigheid met de Wet natuurbescherming of andere regelgeving inzake natuurbescherming of vanwege het onvoldoende aannemelijk maken van een verwijderingsbelang.
Op grond van het vierde lid kan het bevoegd gezag een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorwaarden.
5.1.
Niet in geschil is dat voor de in geding zijnde bomen een omgevingsvergunning voor de activiteit “het vellen of te doen vellen van houtopstand” als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo in samenhang met artikel 4:10, eerste lid, van de Apv is vereist, omdat deze bomen in eigendom van de gemeente zijn.
Is er een verwijderingsbelang?
6. Verzoeker betoogt dat er geen verwijderingsbelang is, dan wel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit belang er is. Volgens verzoeker bevatten de BVC-rapportages een opmerkelijke vaagheid, omdat wordt geschreven dat Canadese populieren van 55 jaar “over het algemeen” beginnen te kampen met problemen. Deze specifieke bomen kunnen zich ondanks hun leeftijd in een gezonde en stabiele toestand bevinden. Verder wordt bij een van de bomen slechts melding gemaakt van een afgestorven tak, maar dat komt ook voor bij gezonde bomen. In geval van de andere boom wordt slechts gesproken over een “niet gespecificeerd mechanisch defect; klankafwijking”, zonder verdere uitleg of duiding. Ook onderbouwt het college niet dat de bomen hun levensduur naderen. Voor bomen is dit niet slechts een kwestie van leeftijd. Dit wordt ook beïnvloed door andere factoren zoals de beschikbaarheid van water en de bescherming tegen ziekten. Het college had dit grondig moeten onderzoeken. Tot slot blijkt onvoldoende dat andere, wellicht minder drastische, maatregelen in overweging zijn genomen. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker een contra-expertise van Pius Florius van 16 november 2023 overgelegd.
6.1.
Naar voorlopig oordeel heeft het college onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van een verwijderingsbelang. Dit heeft de volgende redenen.
6.1.1.
In de Richtlijn takbreuk populier van de Wageningen Universiteit (de Richtlijn), waarnaar het college verwijst, is een stappenplan ontwikkelt voor een goede beoordeling van het risico op takbreuk bij populieren. In de Richtlijn wordt geschreven dat de populierensoort en cultivar waar het in dit geval om gaat, de Populus canadensis ‘Robusta’, berucht is om het verhoogd risico op takbreuk op latere leeftijd. Verder bevat de Richtlijn een matrix aan de hand waarvan de te nemen veiligheidsmaatregelen kunnen worden bepaald. In het geval van een algemene omgevingsrisicoklasse is alleen sprake van een risicoboom in het geval van ernstige kroonvervorming. Voor risicobomen dienen veiligheidsmaatregelen getroffen te worden, waartoe ook snoeien en kap behoren. Van ernstige kroonvervorming is sprake indien:
  • de kroonrand niet gesloten is, er zijn (grote) openingen;
  • er sprake is van uitbuigende dunne en dikke takken;
  • er zijn tekenen van takbreuk zichtbaar bij de dunne en dikke takken;
  • op de dikke takken ontwikkelt zich waterrot.
In het geval van beperkte kroonvervorming is sprake van een attentieboom, waarbij de frequentie van de boomveiligheidscontrole dient te worden verhoogd.
6.1.2.
In het geval van de populier met boomnummer 946589, zo staat in de BVC-rapportage, is sprake van een afgestorven tak in de kroon. In het geval van de populier met boomnummer 946588, zo staat in de BVC-rapportage, is sprake van een niet gespecificeerd mechanisch defect en een klankafwijking. Voor beide bomen is een risico op takbreuk geconstateerd en beide bomen zijn als risicoboom gekwalificeerd.
6.1.3.
Ter zitting is door het college gesteld dat op de locatie waar de bomen staan sprake is van een verhoogde gevaarzetting, omdat ze naast een voet- en fietspad en rijweg richting een winkelcentrum staan. In stap 3 van de Richtlijn staat echter dat voor bomen die naast paden of wegen, waar sprake is van normaal gebruik van de omgeving, een “algemene” gevaarzetting geldt. Van “verhoogde” gevaarzetting is sprake als bomen op locaties met een intensief gebruik of gebruik door kinderen staan. Het college heeft niet onderbouwd dat van een dergelijk intensief gebruik sprake is. Verder wordt ook in de BVC-rapportages uitgegaan van een algemene omgevingsrisicoklasse. De voorzieningenrechter neem daarom aan dat de bomen op een locatie staan met een algemene gevaarzetting.
6.1.4.
In stap 5 van de Richtlijn is beschreven dat populieren op een locatie met een algemene gevaarzetting alleen in geval van ernstige kroonvervorming als risicoboom worden gekwalificeerd, hetgeen kan leiden tot een kapadvies. In dit geval maken de BVC-rapportages niet inzichtelijk of sprake is van ernstige kroonvervorming, zoals beschreven in de Richtlijn. Niet duidelijk is dus of de bomen in de BVC-rapportages terecht als risicoboom zijn gekwalificeerd. Het college heeft verder gewezen op de leeftijd van de bomen, maar dit is naar voorlopig oordeel een te algemeen criterium. Uit de Richtlijn blijkt niet dat dit op zichzelf aanleiding kan geven om bomen als risicoboom te kwalificeren en tot een kapadvies te komen. Verder heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom niet met minder verstrekkende maatregelen, zoals snoeien, kan worden volstaan. De niet nader toegelichte motivering dat een investering in de bomen vanwege hun leeftijd niet opweegt tegen herplant, is daarvoor onvoldoende. Naar voorlopig oordeel heeft het college dan ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom het kappen van de bomen noodzakelijk wordt geacht.
6.1.5.
Daarbij komt dat de deskundige van verzoeker in zijn contra-expertise schrijft dat de bomen 55 jaar oud zijn en lichte ouderdomsverschijnselen beginnen te vertonen, maar dat dit niet betekent dat de bomen zijn afgeschreven. Met het uitvoeren van regulier onderhoud en aanvullende snoeimaatregelen hebben de bomen volgens deze deskundige een toekomstverwachting van vijf tot tien jaar, en wellicht nog langer. Volgens de deskundige is er op dit moment geen aanleiding om op basis van de resultaten van de boomveiligheidscontrole de bomen te kappen.
6.2.
Omdat het college het verwijderingsbelang naar voorlopig oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, kan worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning voor de kap van de bomen. Deze twijfel aan de rechtmatigheid leidt ertoe dat het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar zwaarder moet wegen dan het belang van het college om dat niet te doen. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom toewijzen.
7. Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden van verzoeker geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 13 september 2023 is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder moet het college de kosten van de door verzoeker ingeschakelde deskundige vergoeden. Deze kosten bedragen € 847,-. Deze kosten zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk, hetgeen het college niet heeft bestreden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van in totaal € 2.521,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.