ECLI:NL:RBDHA:2023:18941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.34806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 31 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 13 november 2023 heeft eiser, bijgestaan door een gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over het tijdstip van uitreiking van de maatregel van bewaring, aangezien deze op 30 oktober 2023 was ondertekend, maar pas op 31 oktober 2023 in werking trad. De rechtbank oordeelde dat de maatregel rechtsgeldig was, omdat deze op de juiste wijze was gedagtekend en ondertekend. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de zware en lichte gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wees het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.34806
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] , als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. El Mathari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft ter zitting aangegeven van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
Digitale ondertekening
2. Eiser stelt dat het niet duidelijk is of de maatregel van bewaring voor of na ondertekening daarvan is uitgereikt. In de maatregel van bewaring staat dat deze op 30 oktober 2023 om 15.53 uur is ondertekend, terwijl in de maatregel van bewaring zelf staat dat deze is opgelegd op 31 oktober 2023 om 8.00 uur. Verder heeft het gehoor voor inbewaringstelling plaatsgevonden op 30 oktober 2023 om 11.16 uur, maar is het proces- verbaal van het gehoor pas ondertekend op 30 oktober 2023 om 16.15 uur. Dit is een vreemde gang van zaken.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 5.3 van het Vb staat dat een maatregel van bewaring rechtsgeldig tot stand is gekomen als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. De maatregel van bewaring treedt pas in werking als deze is uitgereikt. In het geval van eiser is de maatregel van bewaring op 30 oktober 2023 om 15.53 uur gedagtekend en ondertekend en is de maatregel daarmee tot stand gekomen. Vanaf dat moment konden er geen wijzigingen meer plaatsvinden in de maatregel van bewaring. Doordat eiser tot 31 oktober 2023 in strafrechtelijke detentie moest verblijven, is de maatregel van bewaring pas uitgereikt op 31 oktober 2023 om 8.00 uur en daardoor pas op die datum in werking getreden. Dat de maatregel van bewaring één dag eerder al is ondertekend, maakt daarom in dit geval niet uit. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt het volgende vast. Eiser heeft de zware grond onder 3e en de lichte grond onder 4b betwist. Over de zware grond onder 3e voert eiser aan dat niet duidelijk is welke gegevens onjuist of tegenstrijdig zouden zijn. Over de lichte grond onder 4b voert eiser aan dat deze grond niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat hij maar één asielaanvraag heeft ingediend die inhoudelijk is beoordeeld. De tweede asielaanvraag die hij heeft gedaan (op 19 oktober 2023) heeft hij immers zelf weer ingetrokken. Verweerder heeft ter zitting de zware gronden onder 3e en 3f en de lichte grond onder 4e laten vallen.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a, 3b, 3d en 3i en de lichte gronden onder 4a, 4b, 4c en 4d feitelijke juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De rechtbank merkt daarbij op dat de lichte grond onder 4b wel aan de maatregel van bewaring ten
grondslag gelegd kan worden, omdat eiser twee asielaanvragen heeft ingediend die beide niet geleid hebben tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De eerste asielaanvraag van eiser is niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. De tweede asielaanvraag heeft eiser zelf weer ingetrokken, zodat deze aanvraag niet inhoudelijk is behandeld. Dat de tweede aanvraag niet inhoudelijk is behandeld, maakt niet dat deze grond niet tegengeworpen kan worden. Eiser heeft de aanvraag namelijk wel ingediend en is hierdoor ook onduidelijk over of hij wel of niet in Nederland wil verblijven. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
7. Ter zitting heeft eiser verteld dat hij in eerste instantie heeft gezegd dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Dat klopt niet, want hij heeft de Algerijnse nationaliteit. Eiser heeft een kopie van zijn Algerijnse paspoort naar het detentiecentrum in Rotterdam laten versturen. Verweerder heeft deze nog niet ontvangen, maar heeft op 6 november 2023 al een laissez-passer (lp) traject opgestart voor eiser om een lp te verkrijgen van de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat als de kopie van het paspoort bij hem binnen komt, hij zal kijken of de maatregel van bewaring nog stand kan houden en of er eventueel een lp traject opgestart moet worden bij de Algerijnse autoriteiten. Verweerder is daarnaast voornemens om volgende week een vertrekgesprek met eiser te voeren. Verweerder handelt hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend en zorgvuldig.
Conclusie
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij is gehouden1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 november 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.