ECLI:NL:RBDHA:2023:18970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL21.15473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2023, wordt het beroep van eiseres, een minderjarig meisje van Armeense nationaliteit, tegen de afwijzing van haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 24 juni 2021 afgewezen, en dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 6 september 2021. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 19 april 2023 een zitting gehouden, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de staatssecretaris door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht heeft gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat eiseres in staat is om te reizen en dat er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies. Eiseres heeft geen contra-expertise overgelegd die de inhoudelijke juistheid van het BMA-advies betwist.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat, ondanks de te late indiening van de gronden van beroep, het beroep niet niet-ontvankelijk verklaard kan worden omdat de rechtbank een fout heeft gemaakt door eiseres een rappel te sturen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] ,eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
van Armeense nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A. Rossingh).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag van 2 maart 2021 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 24 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 september 2021 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven en is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

6. Eiseres, geboren op 20 mei 2010 en heeft de Armeense nationaliteit. Op 2 maart 2021 is namens haar een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 Vw.
6.1.
De staatssecretaris heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 31 mei 2021 gevraagd om een advies uit te brengen. Dat heeft het BMA gedaan op 10 juni 2021.
6.2.
In het BMA-advies is vermeld -samengevat weergegeven en voorzover van belang dat bij het uitblijven van de behandeling er een reële kans is op toename van de klachten, maar geen verwachting van suïcidaliteit, psychotische decompensatie of gedwongen klinische opname. Het BMA heeft geconcludeerd dat er zich bij het uitblijven van een medische behandeling voor de geconstateerde klachten naar verwachting geen medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen. Eiseres wordt in staat geacht om te reizen, wel met enige begeleiding door een familielid voor, tijdens en direct na de reis, omdat ze minderjarig is.
7. Bij het bestreden besluit heeft de staatsecretaris het primaire besluit gehandhaafd, omdat uit het BMA-advies blijkt dat eiseres in staat is om te reizen. Daarnaast volgt uit het BMA-advies dat het uitblijven van een medische behandeling voor de geconstateerde klachten naar verwachting niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Daarom is er een geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. De staatssecretaris heeft geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid beroep
9. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep van eiseres ontvankelijk is.
9.1.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, moet degene die beroep instelt in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank, na een geboden herstelmogelijkheid, het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
9.2.
Eiseres heeft op 29 september 2021 pro forma beroep ingediend. De rechtbank heeft eiseres op 30 september 2021 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 28 oktober 2021 aan te geven tegen welk besluit het beroep zich richt en om de gronden van beroep in te dienen. Op 28 februari 2023 heeft de rechtbank eiseres een rappel gestuurd waarin haar nogmaals de gelegenheid is geboden om de gronden van beroep alsnog in te dienen, tot 14 maart 2023, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van het beroep indien dit niet tijdig gebeurt. Eiseres heeft vervolgens op 13 maart 2023 de gronden van beroep ingediend. De gronden van beroep zijn, gelet op de brief van 30 september 2021, te laat ingediend.
9.3.
Anders dan de staatssecretaris betoogt, zal de rechtbank het beroep van eiseres niet niet-ontvankelijk verklaren wegens te late indiening van de gronden van beroep, nu de rechtbank ten onrechte, op 28 februari 2023 eiseres nog een rappel verzuim heeft gestuurd en haar alsnog in de gelegenheid heeft gesteld tot 14 maart 2023 om de gronden in te dienen. De brief van 28 februari 2023, zoals ter zitting ook aan partijen is meegedeeld, had, achteraf bezien, niet verstuurd moeten worden. Voor de rechtbank weegt zwaar dat een rechtzoekende moet kunnen afgaan op de juistheid van mededelingen van de rechtbank. Nu de fout bij de rechtbank ligt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de te late indiening van de gronden van beroep voor rekening en risico van eiseres te doen komen en om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren
Afwijzing uitstel van vertrek
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies en moet de staatssecretaris, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag de staatsecretaris bij zijn beoordeling in beginsel van de juistheid van dit advies uitgaan. Een vreemdeling kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan een vreemdeling de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
10.1.
Indien de desbetreffende vreemdeling geen nadere medische stukken of een contra-expertise overlegt, en als een vreemdeling in redelijkheid kan worden tegengeworpen geen nadere medische stukken ter onderbouwing van zijn beroep te hebben ingediend, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing niet verder dan dat zij, naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond, beoordeelt of de staatssecretaris zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
10.2.
De staatssecretaris heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het BMA-advies voldoende inzichtelijk en concludent is, en dat hij het bestreden besluit daarop heeft mogen baseren. De rechtbank ziet, in navolging van de staatssecretaris, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies waaruit volgt dat er zich naar verwachting geen medische noodsituatie zal voordoen op korte termijn bij het uitblijven van een behandeling voor de geconstateerde klachten. Eiseres heeft geen contra-expertise overgelegd. De overgelegde brief van 17 januari 2019 van prof. dr. [naam 2] van de Vrije Universiteit Amsterdam kan niet leiden tot het oordeel dat de staatssecretaris niet heeft mogen uitgaan van het BMA-advies van 10 juni 2021. De rechtbank ziet daaromtrent geen aanleiding om een ander standpunt dan zoals is geoordeeld in de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 21 januari 20191. Eiseres heeft ook verder geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om te kunnen oordelen dat het BMA-advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De in beroep overgelegde verklaring van 4 april 2023 van de school maatschappelijk werker [naam 3] , kan niet tot een ander oordeel leiden. In deze brief is onder andere gemeld dat bij eiseres sprake is van parentificatie, met andere woorden, eiseres voelt veel verantwoordelijkheid voor haar ouders, broertje en zusje op grond waarvan problemen worden voorzien in de toekomst. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit ex tunc, dus aan de hand van feiten en omstandigheden ten tijde van het besluit. Voorzover eiseres naar voren heeft willen brengen dat haar situatie is verslechterd, overweegt de rechtbank dat deze informatie dateert van na het bestreden besluit én het BMA-advies. Het staat eiseres vrij om een nieuwe aanvraag in te dienen, als sprake is van een gewijzigde situatie.
Horen
11. De stelling van eiseres dat zij en haar ouders ten onrechte niet in bezwaar zijn gehoord, leidt evenmin tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en op wat er in de bezwaarprocedure door eiseres is aangedragen, volgt de rechtbank de staatssecretaris in zijn standpunt dat aan de maatstaf voor een kennelijk ongegrond bezwaar is voldaan. Verweerder heeft dan ook van het horen van eiseres in bezwaar kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt in haar beroep. De staatssecretaris heeft de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw terecht afgewezen. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y. B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AWB 19/398 en AWB 19/457.