ECLI:NL:RBDHA:2023:18998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL22.25454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage- van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Eritrese moeder en kinderen wegens kennelijk ongegrondheid en onvoldoende motivering van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Eritrese moeder en haar minderjarige kinderen betrokken zijn. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van de moeder om een verblijfsvergunning asiel afgewezen, met de motivering dat deze kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen, met name in het licht van de impliciete verwijzing naar artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond waarom geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM werd verleend, ondanks de omstandigheden van de moeder en haar kinderen.

De rechtbank heeft het beroep van de moeder gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De staatssecretaris is opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de moeder, die zijn vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de staatssecretaris in asielzaken, vooral wanneer er sprake is van gezinshereniging en de rechten van minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25454

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[…] ,eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
Mede namens haar minderjarige kinderen:

[…] ,

geboren op [geboortedatum]
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]

[zoon] ,

geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

geboren op [geboortedatum]
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. de Groot).

ProcesverloopBij besluit van 12 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in de algemene asielprocedure, afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw. Eiseres dient Nederland onmiddellijk te verlaten.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met zaaknummer NL22.25455, plaatsgevonden op 24 januari 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting van 24 januari 2023 is aangehouden teneinde de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen zich te beraden over het ingenomen standpunt in het bestreden besluit omtrent de afgeleide verblijfsvergunning asiel.
Op 3 februari 2023 heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is, tezamen met zaaknummer NL22.25455, op 21 februari 2023 hervat. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Eiseres heeft op 25 augustus 2017 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 1 oktober 2018 is de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 Vw. Het daartegen door eiseres ingesteld beroep is bij uitspraak van 9 mei 2019, door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem (NL18.19942 en NL18.19946) gegrond verklaard. Het besluit is vernietigd en is bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de asielaanvragen dient te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Eiseres heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.
1.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 29 januari 2020 (201904396/1/V3) het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard, het incidenteel hoger beroep van eisers ongegrond en heeft de uitspraak van 9 mei 2019 vernietigd en de beroepen van eisers ongegrond verklaard. Kort samengevat is daarin geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiseres in de negatieve belangstelling van de Eritrese autoriteiten staat. Daarom is niet ten onrechte overwogen dat zij bij zelfstandig vertrek naar Eritrea een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Eiseres heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij of haar kinderen zijn opgeroepen voor vervulling van de dienstplicht en daarom onder die groep zou vallen.
1.3.
Eiseres heeft op 29 september 2020 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft verklaard dat zij (en haar minderjarige kinderen) bij terugkeer naar Eritrea opgeroepen zullen worden voor de militaire dienst. Zij vreest ook repercussies te zullen ondervinden, omdat haar oudste kinderen in het buitenland verblijven en dat haar kinderen slachtoffer zullen worden van kinderarbeid.
2. De staatssecretaris heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht, evenals haar verklaringen dat zij de militaire dienst niet heeft vervuld in Eritrea. Op grond van deze geloofwaardig geachte relevante elementen kan eiseres niet aangemerkt worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Eritrea een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij (of haar kinderen) bij terugkeer te vrezen heeft voor de militaire dienstplicht. Aan de oudste kinderen van eiseres, drie zoons, geboren in oktober 1999, mei 2002, januari 2006) is een verblijfsvergunning asiel verleend. Volgens de staatssecretaris komen eiseres en haar andere minderjarige kinderen niet in aanmerking voor een afgeleide asielvergunning.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op wat namens haar in dat verband is aangevoerd, zal de rechtbank hierna- voorzover van belang- ingegaan.
Militaire dienst en kinderarbeid
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij of haar kinderen thans zullen worden opgeroepen om de militaire dienstplicht te vervullen in Eritrea. Ook heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres gevolgen zal ondervinden nu haar oudste zoons in het buitenland verblijven. De staatssecretaris heeft zich daarbij kunnen beroepen op de algemene ambtsberichten Eritrea van 1 december 2020, van 20 mei 2022. Daaruit volgt dat de dienstplichtige leeftijd tussen de 18 en 40 jaar ligt en dat de Eritrese autoriteiten zich voornamelijk richten op personen die politiek actief zijn. In dit verband is ook de uitspraak van de Afdeling van belang van 20 juli 20221 waarin is overwogen dat in de nationale wetgeving van Eritrea is neergelegd dat burgers in de leeftijd van 18 tot en met 40 jaar verplicht de actieve dienst moeten vervullen. De staatssecretaris heeft zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van deze situatie niet is gebleken bij eiseres, gelet op haar leeftijd en omdat niet gebleken is dat zij of haar kinderen politiek actief zijn. De stelling dat het handelen van de Eritrese autoriteiten inconsistent is, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiseres zal worden opgeroepen voor de dienstplicht. De staatssecretaris heeft hier ook bij kunnen betrekken dat inmiddels in rechte vaststaat dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege dienstweigering of dienstplichtontduiking in de negatieve belangstelling van de Eritrese autoriteiten staat of dat zij of haar kinderen een oproep hebben gehad voor dienstplicht.2 Eiseres heeft geen documenten ingebracht om op dit punt anders te oordelen. De staatssecretaris heeft ook voldoende gemotiveerd dat de stellingen van eiseres dat haar minderjarige kinderen in Eritrea slachtoffer zullen worden van kinderarbeid onvoldoende onderbouwd heeft. De beroepsgrond kan niet slagen.
Afgeleide verblijfsvergunning asiel
5. De staatssecretaris heeft verder overwogen dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b, c, Vw. Eiseres is volgens de staatssecretaris geen ouder van een alleenstaande minderjarige aan wie een verblijfsvergunning is verleend. De minderjarige zoon van eiseres, geboren [geboortedatum] , kan niet worden aangemerkt als een alleenstaande minderjarige als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.3 De staatssecretaris heeft daarbij ook betrokken dat deze zoon twee meerderjarige broers heeft die rechtmatig verblijf in Nederland hebben, zodat hij op basis hiervan ook niet kan worden aangemerkt als een alleenstaande minderjarige.
5.1.
Ter zitting is door de staatssecretaris, desgevraagd, nog naar voren gebracht dat de zoon (geboren [geboortedatum] ) niet ‘alleenstaand’ was bij inreis omdat hij op het moment dat hij in Nederland aankwam onder begeleiding van zijn moeder was.
5.2.
Ter zitting is de staatssecretaris vervolgens de situatie voorgehouden wat er gebeurt indien het beroep van eiseres ongegrond wordt verklaard. Dan dient zij zich te houden aan haar onmiddellijke vertrekplicht uit Nederland en zal de zoon deze begeleiding van zijn moeder moeten missen. De staatssecretaris heeft vervolgens aangegeven dat de twee andere meerderjarige broers zich dan over hem kunnen ontfermen en voor hem kunnen zorgen. Ook dan is de zoon geboren in [geboortedatum] niet aan te merken als een ‘alleenstaande meerderjarige’.
5.3.
De rechtbank kan dit standpunt van de staatssecretaris niet volgen. Eiseres en al haar kinderen vormen een kerngezin en zijn als gezin naar Nederland gekomen. Moeder is de verzorgende ouder. Op het moment van binnenkomst in Nederland waren alle kinderen minderjarig. Het jongste kind van eiseres was nog niet geboren. Ten tijde van het indienen van deze asielaanvraag waren de twee meerderjarige kinderen respectievelijk 18 en 20 jaar oud. Ze waren jongvolwassenen. Niet is gebleken dat deze twee kinderen op enig moment als begeleiders van [zoon] door een krachtens de wet of het gewoonterecht als verantwoordelijke volwassenen voor [zoon] zijn aan te merken, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
5.4.
Daarbij komt het volgende. Uit het samenstel van feiten en omstandigheden van de zaak blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, impliciet een beroep op artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris moet, als een vreemdeling impliciet of expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, deugdelijk motiveren waarom hij geen gebruik maakt van deze bevoegdheid.4 Dat heeft de staatssecretaris in dit geval niet gedaan. In het verweerschrift is vermeld dat voor eiseres en haar kinderen de mogelijkheid openstaat om een verblijfsvergunning regulier aan te vragen. Hiermee heeft de staatssecretaris echter geen op het individuele geval van eiseres toegesneden motivering gegeven waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen.
5.5.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.6.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.092,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting, met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
-veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.092,50,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage- van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.