ECLI:NL:RBDHA:2023:19016
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep wegens niet tijdig beslissen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding van een verzoeker, die eerder op 24 juli 2023 beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn vrouw en kinderen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 september 2023 de aanvraag ingewilligd, waarna de verzoeker op 14 september 2023 het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, wat op 3 oktober 2023 is gebeurd.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan zijn verzoek heeft voldaan, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank constateert dat er al een eerder beroep was ingesteld door de vrouw van de verzoeker, dat op 21 februari 2023 was ingediend en op 17 augustus 2023 gegrond was verklaard.
De rechtbank oordeelt dat verzoeker geen procesbelang had bij zijn beroep, omdat er al een lopend beroep was dat hetzelfde doel diende. De rechtbank merkt op dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een relevante wijziging van recht zouden kunnen rechtvaardigen. Gelet op deze overwegingen concludeert de rechtbank dat het beroep van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn geweest en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst daarom het verzoek om proceskostenvergoeding af.