ECLI:NL:RBDHA:2023:19021
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielaanvraag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding van een verzoeker die eerder een asielaanvraag had ingediend. De verzoeker had op 4 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 10 mei 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 mei 2023 de asielaanvraag ingewilligd, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en om een vergoeding van proceskosten heeft verzocht. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, wat op 20 juni 2023 is gebeurd.
De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, en dat er daarom geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond, omdat er geen sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan de verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
De rechtbank legt uit dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de ingebrekestelling prematuur ingediend, wat heeft geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. De rechtbank bevestigt dat de verlenging van de beslistermijn van de staatssecretaris rechtsgeldig was, en dat de beslissing van de rechtbank om het verzoek af te wijzen terecht is.