ECLI:NL:RBDHA:2023:19021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.10220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding van een verzoeker die eerder een asielaanvraag had ingediend. De verzoeker had op 4 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 10 mei 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 mei 2023 de asielaanvraag ingewilligd, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en om een vergoeding van proceskosten heeft verzocht. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, wat op 20 juni 2023 is gebeurd.

De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, en dat er daarom geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond, omdat er geen sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan de verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb.

De rechtbank legt uit dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de ingebrekestelling prematuur ingediend, wat heeft geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. De rechtbank bevestigt dat de verlenging van de beslistermijn van de staatssecretaris rechtsgeldig was, en dat de beslissing van de rechtbank om het verzoek af te wijzen terecht is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10220

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Verzoeker heeft op 4 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 10 mei 2022.
Bij besluit van 9 mei 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd.
Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
De staatssecretaris heeft hierop op 20 juni 2023 gereageerd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Verzoeker heeft de aanvraag ingediend op 10 mei 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoeker op 10 november 2022 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 [1] geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn eindigde op 10 augustus 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 10 maart 2023 prematuur was ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
3. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.