ECLI:NL:RBDHA:2023:19023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.12790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding van een verzoeker die eerder beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De verzoeker had op 26 april 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag van 28 september 2022. Op 5 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag ingewilligd, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten.

De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De staatssecretaris heeft op 21 september 2023 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft verder toegelicht dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien het beroep is ingetrokken zonder dat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker is tegemoetgekomen, is er geen basis voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn was verlengd op grond van WBV 2022/22, en dat de beslistermijn eindigt op 28 december 2023. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12790

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Verzoeker heeft op 26 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 28 september 2022.
Bij besluit van 5 september 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd.
Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
De staatssecretaris heeft hierop op 21 september 2023 gereageerd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Verzoeker heeft de aanvraag ingediend op 28 september 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoeker op 28 maart 2023 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 [1] geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn eindigt op 28 december 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 29 maart 2023 prematuur was ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
3. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.