In deze zaak heeft eiser, een Russische nationaliteit houder, op 24 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 juli 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 2 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, maar dat deze termijn kan worden verlengd met maximaal negen maanden indien er een groot aantal aanvragen tegelijk wordt ingediend. De staatssecretaris heeft deze verlenging rechtsgeldig toegepast op basis van het WBV 2022/22. Aangezien de aanvraag van eiser op 24 november 2022 is ingediend, is de wettelijke beslistermijn van zes plus negen maanden nog niet verstreken. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 4 juli 2023 prematuur is ingediend, waardoor het beroep niet voldoet aan de vereisten voor indienen van beroep tegen het niet tijdig beslissen.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.