In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over een asielaanvraag van een eiser van Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 10 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 3 december 2021 was ingediend. Eiser heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 17 april 2023 in gebreke gesteld. Op 11 oktober 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 12 oktober 2023 verzocht om binnen twee weken te reageren op de inwilligende beslissing, maar eiser heeft geen reactie gegeven.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is. Aangezien verweerder al een besluit heeft genomen op de asielaanvraag, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen reactie heeft gegeven op het alsnog genomen besluit, wat betekent dat dit besluit aan het beroep tegemoetkomt.
Desondanks heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat verweerder niet tijdig op de asielaanvraag heeft beslist. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de gemaakte kosten voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot het genoemde bedrag.