ECLI:NL:RBDHA:2023:19092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.25585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Litouwse nationaliteit heeft, was op 31 augustus 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 12 september 2023 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft betwist dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken en heeft aangevoerd dat hij bereid is om zelfstandig terug te keren naar Litouwen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht, gezien de eerdere beslissingen en de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onregelmatigheden zijn bij de toepassing van de maatregel van bewaring en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw1 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 1 september 2023 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 4 september 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 5 september 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 12 september 2023 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Litouwse nationaliteit te hebben.

Maatregel van bewaring

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat in het belang van de openbare orde er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb2, als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle zware gronden en de lichte grond 4a. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat nu niet vaststaat wanneer de termijn afloopt voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de beëindiging van het rechtmatig verblijf, thans niet gesteld kan worden dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken. Ten aanzien van de zware grond 3c stelt eiser dat het onduidelijk is of de beschikking waarin staat dat hij Nederland moet verlaten in persoon aan eiser is uitgereikt. In het dossier bevindt zich namelijk een uitreikingsblad van een beschikking van 31 mei 2023. De inhoud van deze beschikking is onbekend en een afschrift bevindt zich niet in het dossier. Tot slot stelt eiser ten aanzien van de zware grond 3i dat hij te kennen heeft gegeven Nederland wel te willen verlaten.
4. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden van de maatregel onvoldoende zijn. Anders dan eiser stelt, volgt uit de beschikking van 1 juni 2023 dat een bezwaarschrift tegen de beëindiging van het rechtmatig verblijf binnen vier weken ingediend kan worden. Bovendien heeft eiser verklaard op de hoogte te zijn van de beëindiging van zijn verblijfsrecht en dat hij Nederland moet verlaten.3 Daarbij komt dat eiser geen mededeling heeft gedaan van zijn onrechtmatig verblijf waardoor verweerder de zware grond 3b aan eiser heeft mogen tegenwerpen.
5. Met betrekking tot eisers stelling dat niet is gebleken dat de beschikking van 1 juni 2023 aan hem is uitgereikt nu op het uitreikingsblad staat dat het een beschikking van 31 mei 2023 betreft, heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er sprake is van een kennelijke verschrijving op het uitreikingsblad. Uit de aanbiedingsbrief van 1 juni 2023 behorende bij het besluit van die datum, blijkt dat het besluit waar het uitreikingsblad op ziet, het besluit is dat ziet op de vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft op grond van het Unierecht. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting ziet de rechtbank geen aanleiding om niet van een kennelijke verschrijving uit te gaan. Daarbij is van belang dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling4 volgt verder dat voor het tegenwerpen van zware gronden alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daar – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven.5 Uit de eerdergenoemde beschikking van 1 juni 2023 blijkt dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Daarnaast blijkt uit dezelfde beschikking dat eiser een maand de tijd had om Nederland te verlaten. Niet is gebleken dat eiser binnen deze termijn Nederland vrijwillig heeft verlaten. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico op onttrekking van het toezicht en ontwijking of belemmering van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure aangenomen. De zware gronden 3c en 3i zijn daarmee terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.

Voortvarendheid

6. Uit het bewaringsdossier blijkt volgens eiser dat verweerder sinds de inbewaringstelling van eiser geen feitelijke uitzettingshandelingen heeft verricht. Daardoor heeft verweerder sindsdien onvoldoende voortvarend gehandeld om de bewaring zo kort mogelijk te laten duren.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Eiser is op 31 augustus 2023 in bewaring gesteld. Op 4 september 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser. Op dezelfde dag is tevens een vlucht aangevraagd. Uit het dossier blijkt dat de Dienst Terugkeer en Vertrek nog in afwachting is van een vluchtakkoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het uitvoeren van de hiervoor weergegeven uitzettingshandelingen voldoende voortvarend gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Lichter middel

8. Tot slot stelt eiser dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen en de mogelijkheid aan hem had moeten geven om Nederland zelfstandig te verlaten. Eiser heeft immers tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij klaar is met Nederland en zelf wil terugkeren naar Litouwen.
9. Verweerder heeft in de maatregel voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom een lichter middel in de situatie van eiser niet doeltreffend kan worden ingezet. Eiser heeft deze stelling immers niet onderbouwd, anders dan dat hij zonder nadere motivering stelt dat hij bereid is om zelfstandig terug te keren naar Litouwen. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Hij heeft daartoe in de eerste plaats terecht verwezen naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. In dat verband is van belang dat bij besluit van 1 juni 2023 verweerder eiser heeft verplicht om Nederland te verlaten. Dit besluit is met behulp van een tolk op 23 juni 2023 aan eiser uitgereikt. Niet is gebleken dat eiser sindsdien Nederland heeft verlaten om terug te keren naar Litouwen. Eiser heeft daarnaast geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder verstrekkende maatregel. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.

Ambtshalve toets

10. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen,6 geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos,, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.