ECLI:NL:RBDHA:2023:19104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.24575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van lichter middelen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Agayev, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 24 augustus 2023 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 6 september 2023, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. K. Bruin.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht had opgelegd, omdat de eiser zich niet op de voorgeschreven wijze in Nederland had bevonden en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om aan te nemen dat er een risico bestond dat de eiser zich opnieuw aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp het argument van de eiser dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij bereid was om zelfstandig terug te keren naar Marokko.

De rechtbank heeft de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid beoordeeld en geen onregelmatigheden vastgesteld. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24575

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw1 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Algerijnse nationaliteit te zijn.

Maatregel van bewaring

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat in het belang van de openbare orde er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb2, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden, zonder de feitelijke juistheid ervan te betwisten. Ten aanzien van de zware gronden 3a en 3b stelt eiser dat de enkele omstandigheid dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken, niet betekent dat hij zich in het vervolg ook aan het toezicht zal onttrekken. Hetzelfde geldt ten aanzien van de andere zware gronden. Daarnaast is eiser van mening dat de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet zwaarwegend genoeg zijn om de maatregel te dragen.
4. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden van de maatregel onvoldoende zijn. Verweerder heeft de zware gronden 3a en 3b terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet.3 Eiser betwist niet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder terecht de zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Ook blijkt uit het dossier dat eiser op 1 augustus 2023 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvang. Hij heeft zich daarmee onttrokken aan het toezicht, wat de zware grond 3b feitelijk juist maakt. De zware grond 3b heeft verweerder ook aan eiser mogen tegenwerpen. Voorts heeft verweerder uit het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan zijn verplichting tot terugkeer die volgt uit het terugkeerbesluit van 21 april 2018 kunnen concluderen dat eiser niet bereid is mee te werken aan zijn terugkeer naar Marokko. De zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.

Lichter middel en zicht op uitzetting

5. Eiser voert tot slot aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Uit het vertrekgesprek van 29 augustus 2023 volgt immers dat hij bereid is om Nederland zelfstandig uit te reizen als er een laissez passer wordt verstrekt. Daarnaast ontbreekt volgens eiser het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was met een lichter middel te volstaan. Eiser heeft deze stelling immers niet onderbouwd, anders dan dat hij zonder nadere motivering stelt dat hij zich thans niet aan het toezicht onttrekt en dat hij bereid is om zelfstandig terug te keren naar Marokko. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Hij heeft daartoe in de eerste plaats kunnen verwijzen naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. In dat verband is van belang dat eiser tot nu toe niet heeft meegewerkt aan zijn verplichting om terug te keren naar Marokko. Dat hij heeft verklaard de uitzettingsprocedure niet te zullen tegenwerken maakt dit niet anders. Eiser heeft daarnaast geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder verstrekkende maatregel. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
7. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 20234, voorts van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De rechtbank neemt hierbij in acht dat eiser niet meewerkt. Verder is niet gebleken van concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat aan eiser geen laissez passer zal worden verstrekt. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toets

8. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen,5 geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier , en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.