In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 april 2023 het bezwaar van eiser tegen de eerdere intrekking van zijn verblijfsvergunning, die op 12 juli 2022 was genomen, ongegrond verklaard. Eiser, een Turkse staatsburger, had zijn verblijfsvergunning verkregen op basis van zijn huwelijk met een in Nederland wonende vrouw. Echter, de relatie was per 18 maart 2022 verbroken, wat leidde tot de conclusie dat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft op 2 november 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de verblijfsvergunning heeft ingetrokken, omdat de feitelijke gezinsband met de echtgenote was verbroken. Eiser betoogde dat hij recht had op voortgezet verblijf op basis van artikel 10, tweede lid van de Vreemdelingenwet 1965, maar de rechtbank oordeelt dat deze status verloren gaat bij verbreking van de gezinsband.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de intrekking geen inbreuk op eisers privéleven oplevert, gezien het feit dat eiser het grootste deel van zijn leven in Turkije heeft gewoond en slechts kort in Nederland verblijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op vergoeding van griffierechten of proceskosten.