ECLI:NL:RBDHA:2023:19137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.10621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor familie- of gezinslid in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 april 2023 het bezwaar van eiser tegen de eerdere intrekking van zijn verblijfsvergunning, die op 12 juli 2022 was genomen, ongegrond verklaard. Eiser, een Turkse staatsburger, had zijn verblijfsvergunning verkregen op basis van zijn huwelijk met een in Nederland wonende vrouw. Echter, de relatie was per 18 maart 2022 verbroken, wat leidde tot de conclusie dat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft op 2 november 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de verblijfsvergunning heeft ingetrokken, omdat de feitelijke gezinsband met de echtgenote was verbroken. Eiser betoogde dat hij recht had op voortgezet verblijf op basis van artikel 10, tweede lid van de Vreemdelingenwet 1965, maar de rechtbank oordeelt dat deze status verloren gaat bij verbreking van de gezinsband.

Daarnaast werd de vraag behandeld of de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de intrekking geen inbreuk op eisers privéleven oplevert, gezien het feit dat eiser het grootste deel van zijn leven in Turkije heeft gewoond en slechts kort in Nederland verblijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op vergoeding van griffierechten of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
1.1.
In het bestreden besluit van 3 april 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 juli 2022 ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de reguliere verblijfsvergunning van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning van eiser mocht intrekken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De besluitvorming
4. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Hij is vanaf 22 december 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referente]’, de (toenmalige) echtgenote van eiser (referente). Uit een meldingsformulier van referente blijkt dat de relatie tussen eiser en referente per 18 maart 2022 is verbroken en dat eiser volgens de Basisregistratie personen per 9 juni 2022 niet meer samenwoont met referente. Hieruit maakt de staatssecretaris op dat het huwelijk tussen eiser en referente per 18 maart 2022 feitelijk is verbroken dat eiser daarom niet meer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Hierop heeft de staatssecretaris besloten de verblijfsvergunning vanaf 12 juli 2022 in te trekken. Er zijn volgens de staatssecretaris geen bijzondere omstandigheden waarom van de beleidsregels dient te worden afgeweken. Ook is de intrekking van eisers verblijfsvergunning volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Op wat de staatssecretaris daartoe stelt gaat de rechtbank hieronder – voor zover relevant – nader in.
Kan eiser een status ontlenen aan het vroegere artikel 10, tweede lid, Vreemdelingenwet 1965?
5. Eiser betoogt dat hij als Turkse staatsburger altijd een beroep kan doen op het meest gunstige beleid. Hij komt dan ook in aanmerking voor voortgezet verblijf op grond van artikel 10, tweede lid van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw 1965) in samenhang gelezen met artikel 47 van het Vreemdelingenbesluit 1966. Door de afschaffing van dit artikel zijn Turkse staatsburgers in Nederland namelijk onderworpen aan strengere voorwaarden, waardoor zij zich moeilijker kunnen vestigen in Nederland. Eiser stelt dat hij voldoet aan de vereisten van dit artikel. Hij behoorde tot het gezin van een in Nederland wonende Nederlander of houder van een vestigingsvergunning en er was sprake van gezinsleven tussen eiser en zijn toenmalige echtgenote. Daarnaast is volgens eiser niet in geschil dat eiser ten minste één jaar in Nederland heeft gewoond.
5.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 10, tweede lid, van de Vw 1965 een recht was voor onbepaalde tijd welke onder bepaalde voorwaarden werd toegestaan aan echtgenoten en aan kinderen beneden de leeftijd van 21 jaar, die feitelijk behoorden tot het gezin van een in Nederland wonende Nederlander of een houder van een vergunning tot vestiging. Deze verblijfsstatus ging van rechtswege verloren bij verbreking van de gezinsband.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat het beroep op artikel 10, tweede lid, van de Vw 1965 niet slaagt, omdat deze verblijfsstatus ook verloren ging bij verbreking van de feitelijke gezinsband en dat eisers feitelijke gezinsband met zijn toenmalige echtgenote ten tijde van het bestreden besluit was verbroken. [1] Uit eisers verklaringen volgt namelijk dat zijn relatie met zijn toenmalige echtgenote, en daarmee dus de feitelijke gezinsband, op 18 maart 2022 is beëindigd. Dat op dat moment het huwelijk nog niet juridisch ontbonden was, maakt dus niet dat eiser nog een recht op verblijf had op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw 1965. Eiser heeft niet met beleid of rechtspraak aangetoond dat het bij artikel 10, tweede lid, van de Vw 1965 niet zou gaan om verbreking van de feitelijke gezinsband, maar om de juridische gezinsband. In tegenstelling tot wat eiser op zitting heeft betoogd, volgt dit niet uit het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Toelatings- en verblijfsvoorwaarden onderdanen Turkije (het WODC-rapport). Hierin staat alleen vermeld dat de gezinsband niet werd verbroken door “verbreking van de samenwoning als feitelijk begrip”. [2] In eisers geval is namelijk niet alleen sprake van het verbreken van de samenwoning, maar ook het verbreken van de feitelijke relatie. De rechtbank ziet verder geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat de gezinsband pas verbroken moet worden geacht wanneer het huwelijk ook juridisch is ontbonden. Eisers betoog op zitting, namelijk dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 6 van het Besluit 1/80 van het Associatieverdrag EEG-Turkije slaagt verder niet. Los van de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarden voor verblijf op grond van dit artikel staat dat eventuele rechtmatig verblijf de intrekking van de aan eiser verleende vergunning voor verblijf als familie of gezinslid niet in de weg, nu is vastgesteld dat eiser niet langer aan de voorwaarden voor die verblijfsvergunning voldoet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de intrekking van eisers verblijfvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM?
6. Eiser betoogt dat hij door de intrekking van zijn verblijfsvergunning wordt aangetast in zijn privéleven. Eiser heeft tijdens zijn (rechtmatige) verblijf in Nederland direct werk gevonden en zijn arbeidsovereenkomst loopt tot het einde van 2023. Zijn werkgever heeft de staatssecretaris laten weten dat hij tevreden is met eiser als werknemer en dat hij om die reden ook eisers arbeidscontract heeft verlengd. Eisers werkgever heeft ook bepaalde klussen aangenomen, omdat hij rekening heeft gehouden met het feit dat eiser tot eind van dit jaar werkzaam zou zijn bij hem.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat de intrekking van eisers verblijfsvergunning geen inbreuk oplevert in zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen meewegen dat eiser het grootste gedeelte van zijn leven in zijn land van herkomst, Turkije, heeft gewoond en dat eiser slechts relatief kort een verblijfsrecht in Nederland heeft (gehad). Ook stelt de staatssecretaris niet ten onrechte dat het feit dat eiser er tegenop ziet om zijn ouders onder ogen te komen omdat zij in hun eer geraakt zijn door de verbreking van zijn relatie, niet een objectieve belemmering is om terug te keren naar Turkije. Wat betreft eisers betoog dat hij in Nederland een baan heeft gevonden, een arbeidsovereenkomst heeft voor langere tijd en dat zijn werkgever ervan uit is gegaan dat hij tot het einde van het jaar bij hem werkzaam zou zijn, stelt de staatssecretaris niet ten onrechte dat dit er niet toe leidt dat eiser dermate diep geworteld is in Nederland dat een intrekking een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn privéleven zou opleveren. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van de door hem betaalde griffierechten. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de memorie van toelichting bij artikel 47 van het Vreemdelingenbesluit 1966.
2.WODC-rapport Toelatings- en verblijfsvoorwaarden onderdanen Turkije 2009, p. 45-46.