ECLI:NL:RBDHA:2023:19188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
NL23.31143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 september 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens verweerder verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij pas in de beroepsprocedure kennis heeft kunnen nemen van het claimakkoord van Oostenrijk. De rechtbank erkent dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, maar oordeelt dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Eiser heeft ook betoogd dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Oostenrijkse autoriteiten vanwege stelselmatige pushbacks en een gebrek aan rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oostenrijk te maken zal krijgen met dergelijke problemen. De rechtbank concludeert dat de Oostenrijkse autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen zullen houden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van de Dublinverordening. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31143
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. Sinnema),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
29 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk volgens verweerder verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, O. Sarikaya als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Claimakkoord
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Pas in de beroepsprocedure is het claimakkoord van Oostenrijk van 3 augustus 2023 aan eiser toegestuurd. Eiser is in zijn belangen geschaad, omdat hij pas in beroep kon reageren op het claimakkoord.
6. De rechtbank stelt vast dat niet is betwist dat eiser pas in de beroepsprocedure inhoudelijk kennis heeft kunnen nemen van het claimakkoord van Oostenrijk van 3 augustus 2023. Verweerder heeft niet gemotiveerd wat hiervan de reden is geweest. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek in de procedure van de besluitvorming, nu zowel het voornemen als het bestreden besluit melding maken van het claimakkoord, maar dit stuk zelf niet aan de stukken is toegevoegd, zodat eiser daar geen kennis van kon nemen.
7. De rechtbank ziet in dit zorgvuldigheidsgebrek echter geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gepasseerd, omdat eiser, ondanks het niet ontvangen van het claimakkoord van 3 augustus 2023, niet in zijn belangen is geschaad. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres namelijk aangegeven dat, na kennisname van het claimakkoord in de beroepsprocedure, deze niet onjuist of te laat is. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het niet eerder ontvangen van het claimakkoord van 3 augustus 2023 niet maakt dat het bestreden besluit inhoudelijk onjuist is. Wel ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordeling tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, omdat eiser enkel door het instellen van beroep kennis kon nemen van het claimakkoord dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser voert daartoe aan dat er in Oostenrijk stelselmatig pushbacks plaatsvinden. Dit volgt uit pagina 80 van het rapport van Amnesty International van 27 maart 2023.2 Verder stelt eiser, onder verwijzing naar het rapport van Amnesty International, dat het recht op rechtsbijstand onder druk staat. Asielzoekers hebben bij een opvolgende aanvraag geen recht op rechtsbijstand en hen wordt de mogelijkheid ontnomen om een klacht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in te dienen. Eiser kan daarom niet klagen in Oostenrijk. Tot slot, vreest eiser dat hij na overdracht aan Oostenrijk in detentie geplaatst zal worden.
9. Verweerder mag er in beginsel, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Oostenrijk zich houden aan hun internationale verplichtingen. Dit is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 24 mei 2023.3 Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
2 Amnesty International Report 2022/23: the State of the World’s Human Rights.
10. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Oostenrijk te maken zullen krijgen met pushbacks. Het Rapport van Amnesty International van 27 maart 2023 gaat op p. 80 en 81 in op de situatie in Oostenrijk in 2022 en een klein deel van 2023. De Afdeling heeft zicht wellicht nog niet uitgesproken over dit rapport van Amnesty International, maar in de eerdergenoemde uitspraak van 24 mei 2023 heeft de Afdeling geoordeeld dat er op basis van het op 5 mei 2023 gepubliceerde geüpdatete AIDA Country Report, dat ziet op het jaar 2022, geen serieuze aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten te maken krijgen met pushbacks als zij terugkeren naar Oostenrijk. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om anders te oordelen. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij behandeling van zijn asielaanvraag bij de Oostenrijkse autoriteiten feitelijk geen toegang zal hebben tot rechtsbijstand. Dat asielzoekers bij een opvolgende aanvraag geen recht op rechtsbijstand hebben, volgt namelijk niet uit het rapport van Amnesty International van 28 maart 2023. De Oostenrijkse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Oostenrijkse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Eiser heeft niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Oostenrijkse autoriteiten zijn internationale verplichtingen niet zullen nakomen. Als eiser toch problemen ondervindt met tekortkomingen bij zijn asielverzoek, in de opvangvoorziening, of anderszins, kan hij zich wenden tot de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Oostenrijkse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen in Oostenrijk niet mogelijk is of dat de Oostenrijkse autoriteiten eiser niet willen helpen.
Artikel 16 en 17 van de Dublinverordening
11. Eiser voert aan dat verweerder in zijn persoonlijke situatie aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 16 of 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Ter onderbouwing heeft eiser een uitdraai van zijn patiëntendossier overgelegd, waaruit zou blijken dat sprake is van een bipolaire stoornis. Eiser woont daarom in Nederland in bij zijn zus en haar gezin. Hij ontvangt daar structuur, heeft altijd een gesprekspartner en zij zorgt dat hij zijn medicijnen inneemt. Ook blijkt dat hij vrijgesteld is van zijn meldplicht in Sneek.
12. Verweerder voert ter zitting aan dat dit onvoldoende is om vast te stellen dat sprake is van afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. Ook is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens verweerder zijn er geen onderliggende medische documenten waaruit de diagnose zou blijken en is niet aangetoond dat de medicijnen in Oostenrijk niet verkrijgbaar zijn.
13. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er, wanneer een verzoeker wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd afhankelijk is van de hulp van een kind, broer, zus of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten, normaal gesproken voor dat verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met het in dit artikel bedoelde familielid op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden en het in dit artikel bedoelde familielid in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor een persoon, die gebukt gaat onder een bipolaire stoornis, helpend is dat hij bij een familielid inwoont, omdat hij daar structuur vindt en een gesprekspartner heeft, is de rechtbank van oordeel dat dit niet de vereiste mate van afhankelijkheid oplevert als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser vindt voornamelijk steun bij zijn zus en haar gezin en daar zijn geeft hem structuur. Hieruit blijkt eiser voornamelijk emotionele steun vindt bij zijn familie en niet dat eiser (medisch) afhankelijk is van zijn zus. De zus van eiser neemt niet een zodanig unieke positie in als zorgverlener dat zij niet of zeer moeilijk door anderen te vervangen is.4 Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en het asielverzoek van eiser in behandeling had moeten nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond . De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
4 Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2296.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.