ECLI:NL:RBDHA:2023:19285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
AWB 22/4943 en AWB 22/4944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verblijfsdocumentaanvraag op basis van schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een EU/EER verblijfsdocument. Eiseres, van Surinaamse nationaliteit, had op 11 juni 2021 een aanvraag ingediend, die door verweerder op 3 februari 2022 werd afgewezen. Verweerder stelde dat er sprake was van een schijnrelatie tussen eiseres en haar referent, die de Franse nationaliteit heeft. Eiseres had eerder meerdere verblijfsaanvragen ingediend, maar deze waren zonder succes afgehandeld.

Tijdens de procedure heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft op 23 januari 2023 een zitting gehouden, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende redenen had om aan te nemen dat er sprake was van een schijnrelatie, en dat de verklaringen van eiseres en referent inconsistent en tegenstrijdig waren.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de keuze van de tolk in de Franse taal geen miscommunicatie heeft veroorzaakt, aangezien referent bevestigde dat hij de tolk had verstaan. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden, gezien de beslissing op het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/4943 (beroep)
AWB 22/4944 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 9 maart 2023 in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1984, van Surinaamse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 11 juni 2021 tot afgifte van een EU/EER [1] verblijfsdocument afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 juli 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 5 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren op de zitting aanwezig, [referent] (referent) en P. Kuijpers tolk in de Franse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dat verzoek toe.
Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
2.1.
Eiseres heeft sinds 2013, zonder succes, meerdere verblijfsaanvragen ingediend. In deze procedure wil eiseres verblijf bij referent met wie zij een relatie stelt te hebben. Referent is geboren op [geboortedatum 2] 1991 en heeft de Franse nationaliteit. Op 11 juni 2021 heeft eiseres een aanvraag tot afgifte van een EU/EER verblijfsdocument ingediend.
2.2.
Omdat verweerder twijfels had over de aard van de relatie heeft verweerder eiseres en referent vier keer [2] uitgenodigd voor een hoorzitting. Eiseres en referent zijn, vanwege verschillende redenen, naar geen van deze hoorzittingen gekomen.
Besluitvorming
3.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit afgewezen omdat zij en referent zonder verschoonbare reden niet op de hoorzitting van 3 februari 2022 zijn verschenen.
3.2.
Nadat eiseres en referent op 15 juni 2022 alsnog zijn gehoord, heeft verweerder met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat tussen eiseres en referent sprake is van een schijnrelatie. Ook vindt verweerder dat de indicatoren in deze procedure voldoende aanleiding gaven nader onderzoek te doen.
Indicatoren
4. Eiseres voert aan dat er onvoldoende aanleiding was onderzoek te doen naar de echtheid van haar relatie. Eiseres vindt namelijk dat verweerder niet alleen indicatoren had moeten benoemen, maar ook gemotiveerd in had moeten gaan op de onderlinge samenhang daarvan. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is er volgens eiseres ook geen reden om aan te nemen dat sprake is van een schijnrelatie. Eiseres wijst in dit kader ook op de uitspraak van 20 april 2017 van deze rechtbank en zittingsplaats. [3] Verder betoogt eiseres dat het niet relevant is of er eerdere verblijfsaanvragen zijn ingediend en of al dan niet sprake is geweest van een periode van niet rechtmatig verblijf. Volgens eiseres volgt uit de Verblijfsrichtlijn [4] dat verweerder dergelijke informatie niet ten grondslag mag leggen aan een afwijzing.
5. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De rechtbank is het met verweerder eens dat er geen rechtsregel is waaruit volgt dat de onderlinge samenhang van de indicatoren gemotiveerd moet worden. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van 20 april 2017 van deze rechtbank en zittingsplaats maakt voorgaande niet anders. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze uitspraak relevant is voor deze procedure. In die uitspraak gaat het om systematische controles. Dat speelt in deze procedure niet. Het beroep van eiseres op de Verblijfsrichtlijn slaagt evenmin. In de eerste plaats is het beroep hierop onvoldoende concreet. Eiseres heeft niet onderbouwd welke nationale regel in strijd is met welke bepaling van de Verblijfsrichtlijn. Bovendien volgt uit de Richtsnoeren [5] behorend bij de Verblijfsrichtlijn, dat eerder aangegane schijnrelaties wel als indicator kunnen gelden.
Schijnrelatie
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een schijnrelatie. Volgens eiseres wisten zij en referent enkel de antwoorden op detailvragen niet. Bovendien heeft verweerder het bestreden besluit slechts gebaseerd op irrelevante zaken die zich enige tijd geleden afspeelden. Normaal gesproken staan mensen hierbij niet stil.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een schijnrelatie. Verweerder heeft eiseres en referent, nadat dit in de aanvraagfase niet gelukt was, in de bezwaarfase alsnog gehoord. In het gehoor is het over verschillende onderwerpen gegaan. Zowel over essentiële onderwerpen van de relatie, als over feitelijke zaken. Eiseres en referent zijn bevraagd over gebeurtenissen die zich in het verleden hebben afgespeeld, maar ook over recente gebeurtenissen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiseres en referent afgelegde verklaringen vaag, tegenstrijdig en onjuist heeft mogen vinden. De rechtbank verwijst hiervoor naar verweerders motivering op pagina 4 tot en met 14 van het bestreden besluit. Anders dan eiseres stelt komt hieruit niet het beeld naar voren dat zij en referent enkel op detailvragen en gedateerde irrelevante zaken tegenstrijdig hebben verklaard. Op basis van de afgelegde verklaringen is de rechtbank het met verweerder eens dat eiseres en referent weinig van elkaar weten. En dat terwijl van personen die stellen met elkaar samen te wonen en een gemeenschappelijk huishouden voeren, verwacht mag worden dat zij consistente en eensluidende verklaringen afleggen naar aanleiding van eenvoudige vragen die daarover gesteld worden. Dat op enkele punten wel gelijkluidend is verklaard, weegt niet op tegen de veelheid tegenstrijdige en onjuiste verklaringen, en dan met name die over essentiële onderwerpen van de relatie. In het bijzonder gaat het om de kennismaking tussen eiseres en referent, de ontwikkeling van de relatie, het samenwonen, hun werkzaamheden en de contacten met de familie.
Tolk
8. Eiseres heeft aangevoerd dat er verwarring en miscommunicatie is ontstaan doordat verweerder voor het gehoor van referent een tolk Frans in plaats van een tolk Surinaams had geregeld.
9. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In de eerste plaats is in alle uitnodigingsbrieven voor de hoorzitting aangegeven dat een tolk in de Franse taal was gereserveerd, maar dat ook verzocht kon worden om een tolk in een andere taal. Een dergelijke verzoek is door verweerder niet ontvangen. Ook is tijdens de hoorzitting niet gebleken dat sprake was van miscommunicatie tussen referent en de tolk. Referent heeft op pagina 25 van het verslag van het gehoor bevestigd dat hij de tolk heeft verstaan en begrepen. Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres en referent tijdens het onderzoek op de zitting zijn verschenen met een tolk Frans aan hun zijde. Ook dit doet afbreuk aan de stelling dat er verwarring en miscommunicatie is ontstaan doordat er een tolk Frans bij het gehoor aanwezig was.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/4943,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/4944,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 maart 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Unie/Europese Economische Ruimte.
2.27 oktober 2021, 24 november 2021, 6 januari 2022 en 3 februari 2022.
4.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Verblijfsrichtlijn).
5.Mededeling van de commissie aan het Europees parlement en de Raad betreffende