ECLI:NL:RBDHA:2023:1935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 6 januari 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die twijfelt aan het zicht op uitzetting naar Marokko, beoordeeld. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting, maar de rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat er wel degelijk zicht op uitzetting is. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring door verweerder voldoende zijn onderbouwd en dat er geen reden is om te twijfelen aan het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26532

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.A.E. Engelen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als
zware grondenvermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval de zware grond 3c en de lichte gronden 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Deze gronden zijn feitelijk juist en verweerder heeft voldoende toegelicht waarom hieruit blijkt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dan ook dragen.
4. Eiser voert verder aan dat hij twijfelt of sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 14 november 2022 [1] wel geoordeeld dat er zicht op uitzetting is, maar dat gaat naar de mening van eiser over de periode tussen maart en augustus 2022 en in die periode hebben drie gedwongen uitzettingen plaatsgevonden. Over wat daarna is gebeurd, zijn geen cijfers bekend. Ook is niet bekend of al een presentatie gepland is en eiser beschikt bovendien niet over documentatie. Dit zal volgens eiser ook niet bespoedigend werken.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank wijst daarbij allereerst op de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Aan deze uitspraak ligt door verweerder overgelegde informatie ten grondslag over presentaties die hebben plaatsgevonden, laissez-passers (lp’s) die zijn afgegeven en uitzettingen die met een lp hebben plaatsgevonden in de periode vanaf maart 2022 tot augustus 2022. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat over het zicht op uitzetting naar Marokko nog navraag is gedaan bij DT&V. Daaruit blijkt dat in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 in totaal 237 lp’s zijn aangevraagd, waarvan 115 in november en december 2022. Verder zijn 53 nationaliteitsbevestigingen en 27 lp’s afgegeven, en hebben 14 uitzettingen plaatsgevonden met behulp van een afgegeven lp, waarvan 9 in november en december 2022. De doorlooptijd van de afgifte van een lp bedraagt volgens verweerder ongeveer 3 maanden. Uit deze informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Dat nog geen presentatie gepland is voor eiser, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat voor eiser zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn op dit moment ontbreekt. Verder blijkt uit het vertrekgesprek dat met eiser gevoerd is op 28 december 2022 dat DT&V, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert over zijn documenten, beschikt over een kopie van eisers Marokkaanse paspoort. De beroepsgrond over het ontbreken van zicht op uitzetting naar Marokko slaagt dus niet.
6. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is [2] , niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 januari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.