ECLI:NL:RBDHA:2023:19366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
23/1080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overstap naar nieuwe terugbetalingsregels studiefinanciering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023, in de zaak met nummer SGR 23/1080, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om haar studieschuld over een periode van 35 jaar af te mogen lossen. Eiseres, die onder de cohortgarantie valt en van september 2013 tot en met augustus 2017 een basisbeurs heeft ontvangen, verzoekt om over te stappen naar de nieuwe terugbetalingsregels die zijn ingevoerd met de Wet studievoorschot hoger onderwijs. Verweerder, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiseres geen studiefinanciering heeft ontvangen op basis van het leenstelsel. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, aangezien eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de nieuwe terugbetalingsregels. De rechtbank stelt vast dat de lening die eiseres van september 2017 tot en met augustus 2020 heeft ontvangen, geen basislening is die door de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in de plaats is gekomen van de basisbeurs. Eiseres heeft haar aanspraak op de basisbeurs niet verloren door de invoering van deze wet, waardoor zij niet in aanmerking komt voor de nieuwe regels. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de aflossingsperiode van 15 jaar blijft voor haar gelden. Verweerder hoeft de kosten van de procedure niet te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. van den Berg).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om haar studieschuld over een periode van 35 jaar af te mogen lossen.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 16 december 2022 (het primaire besluit). Bij besluit van 2 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
De zitting was op 6 december 2023 met behulp van een beeldverbinding. Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling

Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het verzoek van eiseres om haar studieschuld over een periode van 35 jaar af te mogen lossen afgewezen, omdat zij geen studiefinanciering heeft ontvangen op basis van het leenstelsel. [1] Voor eiseres blijft daardoor een aflossingsperiode van 15 jaar gelden.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat zij geen studiefinanciering heeft ontvangen op basis van het leenstelsel, omdat zij na de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs wel degelijk studiefinanciering in de vorm van een lening heeft ontvangen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat met de inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs per 1 september 2015 de Wsf 2000 op een aantal punten is gewijzigd. Eén van deze wijzigingen betreft de afschaffing van de prestatiebeurs voor het hoger onderwijs, voor zover het de basisbeurs betreft. De basisbeurs is verdwenen en daarvoor is een lening in de plaats gekomen (de basislening). Om tegemoet te komen aan studenten die op 1 september 2015 al een studie in het hoger onderwijs volgden is in de Wet studievoorschot hoger onderwijs een overgangsbepaling neergelegd, de zogenaamde cohortgarantie. [2] Deze cohortgarantie houdt in dat studenten die op 1 september 2015 al een opleiding volgen en daarvoor een prestatiebeurs ontvangen, deze prestatiebeurs behouden gedurende de nominale duur van die opleiding. Alleen de voormalige student die ingevolge de Wet studievoorschot hoger onderwijs (als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet) geen basisbeurs heeft gekregen voor een masteropleiding, terwijl die voormalig student daartoe wel recht zou hebben gehad als deze wet niet in werking was getreden, heeft het recht om over te stappen naar de nieuwe terugbetalingsregels met een aflossingsperiode van 35 jaar. [3]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiseres om over te stappen op de nieuwe terugbetalingsregels terecht heeft afgewezen. Eiseres valt onder de cohortgarantie en heeft de basisbeurs ontvangen van september 2013 tot en met augustus 2017. Dat betekent dat eiseres niet door de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs geen basisbeurs meer toegekend heeft gekregen. Daarom behoort zij niet tot de doelgroep die de mogelijkheid heeft om over te stappen op de terugbetalingsregels die bij deze wet zijn ingevoerd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat zij studiefinanciering heeft ontvangen op basis van het leenstelsel. De lening die zij van september 2017 tot en met augustus 2020 heeft ontvangen is immers geen basislening die door de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in de plaats is gekomen van de basisbeurs. Dat eiseres in deze periode aan een nieuwe HBO-masteropleiding is begonnen, zoals door eiseres is aangevoerd, maakt dat niet anders. Hieruit volgt dat de rechtbank eiseres evenmin volgt in haar betoog dat zij aan alle voorwaarden die door verweerder aan haar zijn gecommuniceerd, waaronder de voorwaarde dat zij ten minste één maand studiefinanciering moet hebben ontvangen op basis van het leenstelsel, heeft voldaan. Nu eiseres haar aanspraak op de basisbeurs niet heeft verloren door de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, valt niet in te zien waarom zij over zou moeten kunnen stappen op de nieuwe terugbetalingsregels die zijn bedoeld voor studenten die door de invoering van deze wet geheel of gedeeltelijk geen basisbeurs meer hebben ontvangen. Het betoog van eiseres slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat voor eiseres de aflossingsperiode van 15 jaar blijft gelden. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 12.14, vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2.Artikel 12.14, eerste lid, van de Wsf 2000.
3.Dat volgt uit artikel 12.14, vijfde lid, van de Wsf 2000. Zie ook de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 april 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:2382).