ECLI:NL:RBDHA:2023:19393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
21/7008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet in relatie tot het Chavez-Vilchez-arrest

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De eiser had een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ingediend, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze afwijzing beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van de zaak. Eiser had eerder een verblijfsvergunning aangevraagd op basis van het Chavez-Vilchez-arrest, maar deze was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet kon aantonen dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor zijn zoon verrichtte, wat essentieel is voor het verkrijgen van bijstand op basis van de Pw. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden is om anders te oordelen dan de vreemdelingenrechter in een eerdere uitspraak had gedaan. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: N. Mustafic).

Inleiding

In het primaire besluit van 26 april 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Met het bestreden besluit van 22 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van eiser heeft via een videoverbinding deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft zelf de Turkse nationaliteit. Zijn zoon heeft de Nederlandse nationaliteit en woont bij zijn moeder in Nederland.
1.2.
Eiser heeft een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aangevraagd op grond van het Chavez-Vilchez-arrest, bij zijn Nederlandse zoon. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (IND) heeft deze aanvraag bij besluit van 11 februari 2021 afgewezen. In het besluit van 13 september 2021 heeft de IND het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdelingenrechter heeft het beroep van eiser daartegen ongegrond verklaard in de uitspraak van 1 juli 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:9486). Eiser is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
1.3.
Eiser heeft op 21 april 2021 een aanvraag om bijstand gedaan op grond van de Pw. Eiser heeft bij zijn aanvraag onder andere een ongedateerde verklaring ingeleverd van [naam], zijn voormalig huisbaas, een kopie van een Turks paspoort en een stempel van de IND van 16 april 2021.
1.4.
De rapporteur heeft in het rapport aanvraag Participatiewet (rapport aanvraag) van 21 april 2021 aan de hand van de basisregistratie personen en telefonisch contact met een IND-medewerker geconstateerd dat eiser verblijfscode 31 heeft.
1.5.
Verweerder heeft de aanvraag naar aanleiding van het rapport aanvraag afgewezen. In bezwaar heeft eiser de volgende stukken overgelegd: ongedateerde verklaring van de moeder van eisers zoon, verklaring van de eigenaar van een restaurant van
28 november 2019, een ongedateerde verklaring van een zwemjuffrouw, een verklaring van een schooldirecteur van 2 oktober 2018 en foto’s.
1.6.
Verweerder heeft de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geen vreemdeling is als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid van de Pw. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen verblijfsrecht heeft op grond van het Chavez-Vilchez arrest.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de bijstandsaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de gronden van eiser.
3. Eiser heeft, zoals ter zitting is besproken, aangevoerd dat hij op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) rechtmatig verblijf houdt in Nederland, omdat hij op grond van het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) een afgeleid verblijfsrecht heeft van zijn Nederlandse zoon. Daardoor heeft hij -aldus eiser- verblijf op grond van artikel 8, onder e van de Vw en komt hij op grond van artikel 11, tweede lid van de Pw in aanmerking voor bijstand. Eisers betrokkenheid en aandeel in de verzorging en opvoeding van zijn zoon en daarmee de afhankelijkheidsrelatie is volgens eiser voldoende vast komen te staan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser de volgende stukken overgelegd: een ouderschapsplan, een beschikking tot toekenning van gezag over zijn zoon, verklaringen van zijn ex-echtgenote, een schooldirecteur, een zwemjufrouw en een restauranteigenaar en foto’s met zijn zoon.
3.1.
De te beoordelen periode loopt van 21 april 2021 tot en met 26 april 2021.
3.2.
De rechtbank verwijst voor de op deze zaak van toepassing zijnde wet- en regelgeving naar de bijlage.
3.3.
Tussen partijen is in geschil of eiser op grond van het arrest Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft.
3.4.
In de eerder genoemde uitspraak van 1 juli 2022 heeft de vreemdelingenrechter geoordeeld dat eisers beroep op het arrest Chavez-Vilchez niet slaagt. De vreemdelingenrechter heeft onder meer overwogen:
“4.1. … De vraag die nu aan de rechtbank voorligt is of eiser in deze procedure aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan marginale zorg- en opvoedtaken.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met objectieve bewijsstukken aangetoond dat dat het geval is. Uit de door eiser overgelegde uitspraak van 9 maart 2021 blijkt dat eiser het gezag over zijn zoon heeft gekregen, maar hieruit valt niet af te leiden dat er sprake is van meer dan marginale zorg- en opvoedtaken. Uit het overgelegde ouderschapsplan volgt dat zijn zoon één keer in de week op een zaterdag of zondag bij eiser zal verblijven. Hieruit blijkt niet welke zorg- en opvoedtaken eiser verricht en hoe de opvoedtaken zijn verdeeld tussen eiser en de moeder van het kind. Eiser heeft ook niet onderbouwd welke belangrijke beslissingen hij als ouder over de opvoeding en verzorging van zijn zoon neemt. Dat eiser met zijn zoon activiteiten onderneemt, zoals een restaurant bezoeken en winkelen, met hem belt en gesprekken voert, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om te spreken van meer dan marginale zorg- en opvoedtaken. Ook uit de overgelegde stukken blijkt dit niet. De verklaring van de huisarts zegt in het geheel niets over zorgtaken van eiser. Het schooladvies van GGZ Rivierduinen Kristal evenmin. Ook uit de foto’s en de verklaringen van eiser zelf, zijn ex-echtgenote, zijn zoon en een vriend blijkt niet dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Hierin wordt namelijk onvoldoende gespecificeerd op welke wijze eiser daaraan bijdraagt en wat de omvang van die taken is. Hoewel het begrijpelijk is dat zijn zoon veel steun ervaart van eiser en hij het lastig vindt dat de procedure alsmaar voortduurt, kan op basis van de overgelegde stukken niet worden geconcludeerd dat sprake is van meer dan marginale zorg- en opvoedtaken. Dat eiser sinds 6 mei 2022 ingeschreven staat op het adres van zijn ex-echtgenote en zoon, maakt het voorgaande niet anders.”
3.5.
De rechtbank ziet in voorliggende zaak geen reden om anders te oordelen dan de vreemdelingenrechter heeft gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de stukken die eiser in deze procedure heeft overgelegd voor een groot deel overeenkomen met de stukken die in de procedure bij de vreemdelingenrechter zijn besproken. Dat de zorg- en opvoedtaken in deze procedure zijn komen vast te staan door nieuwe stukken, zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. Weliswaar komen de verklaring van de schooldirecteur en de zwemjufrouw niet in de uitspraak van de vreemdelingenrechter voor, deze zijn van geruime tijd voor de te beoordelen periode en geven daarom geen aanleiding om hier anders te oordelen.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Artikel 20
1. Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere,
a. het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;
b. het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijf houden, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;
c. het recht op bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat;
d. het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden, alsook zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen.
Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
Vreemdelingenwet
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(…)
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
(…)
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
(…)
Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW, IOAZ
Artikel 1
1. Voor de toepassing van de Participatiewet, (…) wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000:
a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of
b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6.11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
(…)