ECLI:NL:RBDHA:2023:19414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.20803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was gedaan voor verblijf als familie- of gezinslid bij de referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 21 oktober 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 20 juni 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag gegrond is, omdat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden. Eiseres en referent zijn niet gehoord in de bezwaarprocedure, wat in strijd is met de regels omtrent het horen van bezwaarmakers. De staatssecretaris had moeten afzien van het niet horen, omdat er onduidelijkheden waren over het dienstverband van referent. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de nieuwe informatie die tijdens de bezwaarfase is aangeleverd, niet voldoende heeft meegewogen. Hierdoor is de mogelijkheid voor eiseres om haar standpunt toe te lichten ontnomen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding voor haar proceskosten van € 1.674,- en het door haar betaalde griffierecht van € 184,- moet ook worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van partijen in bezwaarprocedures, vooral wanneer er twijfels bestaan over de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 21 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Referent heeft namens eiseres de mvv aangevraagd. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat referent niet aan het middelenvereiste voldoet. [1] Door de wijze waarop (de inhoud van) dit dienstverband door eiser naar voren is gebracht is volgens de staatssecretaris sprake van een gefingeerd dienstverband.

Heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden?

5. Eiseres voert aan dat zij en referent ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure. Volgens eiseres wordt het bestaan van het dienstverband van referent bij de beslissing op bezwaar niet langer betwist, en zijn er alleen nog twijfels die niet zijn weggenomen. Eiseres had volgens haar gehoord moeten worden zodat zij haar bezwaar toe had kunnen lichten en eventuele twijfels had kunnen wegnemen.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden was om referent en eiseres te horen omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. [2] Een eventuele hoorzitting zou volgens de staatssecretaris niks hebben veranderd aan de uitkomst van de bezwaarprocedure omdat de ongerijmdheden in de stukken die referent heeft overgelegd, niet kunnen worden weggenomen in een hoorzitting.
5.2.
Het betoog van eiseres slaagt. In een bezwaarprocedure is het uitgangspunt dat bezwaarmaker wordt gehoord. [3] Een bestuursorgaan mag daar onder meer van afwijken als het bezwaar kennelijk ongegrond is. [4] Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet kan leiden tot een ander besluit. [5] In haar uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) nader toegelicht wanneer in het vreemdelingenrecht van het horen kan worden afgezien. [6] Zo kan bijvoorbeeld niet van de hoorplicht worden afgeweken als de feiten en omstandigheden onvoldoende duidelijk zijn. De hoorzitting biedt immers de bezwaarmakers de mogelijkheid om eventuele onduidelijkheden weg te nemen. Daarom kon de staatssecretaris niet afzien van het horen in bezwaar. De rechtbank volgt het betoog van eiseres dat de staatssecretaris zijn standpunt over het bestaan van het dienstverband heeft gewijzigd niet. Referent heeft echter tijdens de bezwaarfase nieuwe informatie aangeleverd waar onduidelijkheden over bestonden. Een hoorzitting biedt eiseres en referent de mogelijkheid om die onduidelijkheden toe te lichten en te verklaren over wat het werk van referent precies inhoudt waardoor tegenstrijdigheden eventueel verhelderd konden worden. Door het afzien van het horen in de bezwaarfase heeft de staatssecretaris hen die mogelijkheid ontnomen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de staatssecretaris eiseres zal moeten horen en aan de hand van wat op de hoorzitting is besproken het bezwaar van eiseres opnieuw zal moeten beoordelen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor haar gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat is op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 een reden om een aanvraag af te wijzen.
2.Die mogelijkheid wordt gegeven in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dat volgt uit artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
4.Dat volgt uit artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564, r.o. 4.1 en ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
6.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 5.-5.3.