ECLI:NL:RBDHA:2023:19439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.2492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over mvv nareis en onzorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 november 2023, wordt de onzorgvuldige besluitvorming van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het kader van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis beoordeeld. Eiseres, samen met haar vier minderjarige kinderen van Eritrese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een mvv, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres en haar kinderen, die een gevaarlijke reis van Eritrea naar Soedan hebben ondernomen en daarbij zijn opgepakt en gedetineerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de situatie van de eisers en hen niet de mogelijkheid heeft geboden om DNA-onderzoek te laten uitvoeren op de Nederlandse ambassade in Soedan. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken te melden of hij het gebrek in het besluit wil herstellen, en stelt een termijn van acht weken voor het herstel van het besluit. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2492

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

geboren op [datum 1] 1970
V-nummer: [nummer 1]
en haar minderjarige kinderen
[kind 1] ,
geboren op [datum 2] 2006
V-nummer: [nummer 2]
[kind 2] ,
geboren op [datum 3] 2009
V-nummer: [nummer 3]
[kind 3] ,
Geboren op [datum 4] 2012
V-nummer: [nummer 4]
[kind 4] ,
geboren op [datum 5] 2014
V-nummer: [nummer 5]
allen van Eritrese nationaliteit,
gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. A. Spel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 1 december 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel ‘nareis’ en de aanvragen van eisers om een mvv met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ’ afgewezen.
Bij besluit van 3 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent was aanwezig. Als tolk is verschenen [tolk].

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij het onderzoek de volgende feiten. [referent] (referent) is geboren op [datum 6] 2002. Hij heeft op 5 maart 2020 de onderhavige aanvragen ingediend ten behoeve van zijn gestelde moeder, broertjes en zusjes.
Totstandkoming van het besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij het primaire besluit afgewezen omdat haar identiteit wel is aangetoond, maar de familierechtelijke relatie met referent niet. Er zijn geen officiële familierechtelijke documenten overgelegd en er is geen ondertekende antecedentenverklaring overgelegd. Ook de aanvragen van de gestelde broertjes en zusjes van referent zijn afgewezen. Zij hebben hun identiteit niet aangetoond, en de familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk gemaakt met de overgelegde kopieën van doopaktes.
3. Verweerder heeft eisers bij brieven van 27 januari 2022 geïnformeerd dat aan hen DNA-onderzoek wordt aangeboden. [voornaam kind 1] wordt in de gelegenheid gesteld DNA af te staan in Ethiopië, omdat hij daar verblijft. De andere eisers kunnen DNA afgeven in Khartoem, in Soedan. Verweerder heeft hen in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 24 februari 2022 Eritrea uit te reizen en Soedan in te reizen, waarna zij een afspraak dienen te maken met de IOM [2] voor het DNA-onderzoek. [voornaam kind 1] heeft op 14 februari 2022 meegewerkt aan het DNA-onderzoek in Ethiopië.
4. Op 16 februari 2022 heeft eiseres aangegeven dat zij de afspraak wenst uit te stellen tot de schoolvakantie van maart 2022, omdat de kinderen dan vrij zijn. Op 8 juli 2022 heeft verweerder eisers bericht dat zij voor 1 augustus 2022 beschikbaar moeten zijn voor DNA-onderzoek in Soedan. Eisers hebben op 19 juli 2022 verzocht om uitstel, en daarbij laten weten dat zij op weg zijn naar de grens met behulp van een smokkelaar. Zij moeten het traject echter lopend afleggen en slapen buiten op de grond. Zij verwachten nog enkele weken nodig te hebben en verzoeken uitstel tot 24 augustus 2022. Verweerder heeft daarmee ingestemd. Op 8 augustus 2022 heeft de gemachtigde van eisers per e-mail verweerder geïnformeerd dat referent van de smokkelaar vernomen heeft dat eisers zijn opgepakt aan de grens door Eritrese soldaten, en dat referent geen contact meer kan krijgen met eisers. Er is nogmaals verzocht om uitstel van 6 maanden. Op 1 november 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden met referent, waarbij er tot uiterlijk 1 januari 2023 uitstel is verleend. Het is eisers niet gelukt om voor deze datum naar Soedan af te reizen voor het DNA-onderzoek.
Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit van 3 januari 2023 stelt verweerder zich samengevat op het standpunt dat aan eisers, wat betreft hun identiteit en de familierechtelijke relatie, het voordeel van de twijfel wordt gegeven. Verweerder heeft daarom DNA-onderzoek aangeboden aan eisers in Soedan. [voornaam kind 1] verbleef op dat moment al in Ethiopië en heeft daar DNA afgestaan, maar de andere eisers zijn daar niet in geslaagd, hoewel zij meer dan 11 maanden de tijd hebben gekregen om beschikbaar te zijn voor het onderzoek. Dit is niet toe te rekenen aan verweerder. De familierechtelijke relatie, ook ten aanzien van [voornaam kind 1], tussen eisers en referent is daarom niet vastgesteld, omdat daarvoor het DNA-onderzoek van de moeder ook nodig is. Verweerder ziet geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Awb [3] , nu eisers geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd en bij verweerder dergelijke omstandigheden niet bekend zijn.

Beoordeling van het beroep

6. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte het bestreden besluit heeft genomen voordat eisers in de gelegenheid waren om DNA af te geven op de Nederlandse ambassade in Soedan. Verweerder had langer uitstel moeten verlenen. Eisers zijn gearresteerd terwijl zij de grens over probeerden te steken en hebben maandenlang vastgezeten. Referent kon niet met ze in contact komen. Inmiddels zijn zij vrijgekomen uit detentie. Eiseres is in Ethiopië aangekomen, terwijl de andere eisers nog in Eritrea verblijven. Zij zijn nu weer beschikbaar om DNA af te staan.
Eisers voeren verder aan dat sprake is van uitzonderlijke schrijnende aspecten in hun zaak: de detentie, de kinderen die nu noodgedwongen zijn achtergelaten door eiseres in Eritrea, en de situatie van referent, die in de hoorzitting verklaard heeft suïcidaal te zijn, geen hulp te krijgen en zijn familie heel erg te missen. Verweerder had op grond daarvan dan wel langer uitstel moeten verlenen, dan wel een alternatief moeten aanbieden voor het DNA-onderzoek.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, gelet op het navolgende. Bij verweerder is ambtshalve bekend dat het zwaar en risicovol is om de Eritrese grens illegaal over land over te steken en dat er willekeurige bestraffing plaatsvindt van mensen die de grens illegaal proberen over te steken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit verband onvoldoende oog heeft gehad voor de situatie van eiseres en de drie minderjarige kinderen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat op verweerder op basis van de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] een samenwerkingsverplichting rust. Onder deze specifieke omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om eisers een daadwerkelijke en reële mogelijkheid te bieden voor DNA-onderzoek (door dit bijvoorbeeld te faciliteren bij de ambassade van een andere lidstaat van de Europese Unie of via de IOM of de UNHCR [5] ), op het moment dat eiseres haar zorgen uitte over de gevaarlijke reis. In de onderhavige situatie heeft verweerder dat niet gedaan. Ook heeft verweerder, toen eisers waren opgepakt en gedetineerd tijdens hun reis, ten onrechte besloten om eisers niet langer uitstel te verlenen terwijl verweerder er op dat moment van op de hoogte was dat eisers in detentie zaten en dat onbekend was wanneer zij vrij zouden komen. Ook daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de concrete situatie waarin eisers zich bevonden en de bijzondere problemen waarmee zij werden geconfronteerd [6] , en daarom niet aan zijn samenwerkingsplicht voldaan.
Conclusie en gevolgen
8. Uit het voorgaande blijkt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb.
9. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daar in dit geval aanleiding toe, ten behoeve van de finale geschilbeslechting en gelet op de omstandigheid dat eisers vrijgekomen zijn uit detentie en hebben aangegeven beschikbaar te zijn voor DNA-onderzoek of een andere vorm van onderzoek, bijvoorbeeld een identificerend gehoor.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8.51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Van verweerder wordt in dat geval verwacht dat hij middels een DNA-onderzoek of identificerend gehoor vaststelt of eisers de gezinsleden van referent zijn en op basis van de uitkomsten van dat onderzoek het bestreden besluit aanvult of wijzigt.
11. De rechtbank stelt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Vervolgens zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. De rechtbank zal in beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zonder een tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.International Organization for Migration.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Richtlijn 2003/86/EG.
5.United Nations High Commissioner for Refugees.
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192, punt 65.