ECLI:NL:RBDHA:2023:1952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 16 december 2022 een besluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 30 december 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij volstond met een lichter middel zoals een meldplicht, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de zware en lichte gronden die door verweerder zijn aangevoerd, niet door eiser zijn betwist en dat deze gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen andere, minder dwingende maatregel toepasbaar was en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.25898

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mw. M. Nije. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de zware en lichte gronden niet betwist. Wel heeft eiser aangevoerd dat volstaan kan worden met een lichter middel, namelijk de meldplicht. Met dit lichter middel kan volgens eiser worden volstaan, omdat eiser verblijft in een asielzoekerscentrum en hij een meewerkende houding heeft.
4. Nu eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist, heeft verweerder deze ten grondslag kunnen leggen aan de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel naar het oordeel van de rechtbank dragen. De gronden zijn feitelijk juist en verweerder heeft voldoende toegelicht dat hieruit het risico volgt dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder kon eiser daarom in bewaring stellen.
5. De rechtbank deelt niet eisers stelling dat volstaan kan worden met een lichter middel. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling doeltreffend kan worden toegepast. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de zware gronden en de daarbij gegeven motivering wijzen op een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast en dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie onredelijk bezwarend maken. Het enkele feit dat eiser (pas) op zitting heeft verklaard wel terug te willen gaan naar Nigeria en hij meewerkend is, is onvoldoende voor een andere uitkomst van die beoordeling en dat kon worden volstaan met een meldplicht.
6. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij, ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is (zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858), niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 04 januari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.