ECLI:NL:RBDHA:2023:19550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.22970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag en schending van de hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf beoordeeld. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 23 februari 2023, en het bezwaar van eiser werd bij het besluit van 14 juli 2023 eveneens afgewezen. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, wat volgens hem een schending van de hoorplicht inhoudt. Hij stelt dat hij aanvullende verklaringen en documenten had willen toelichten tijdens een hoorzitting, wat van belang was voor zijn economische binding met Vietnam.

De rechtbank heeft op 10 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De rechtbank stelt vast dat eiser nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die niet konden worden genegeerd. De rechtbank concludeert dat de minister de hoorplicht heeft geschonden en dat dit heeft geleid tot een onzorgvuldig besluit.

Als gevolg hiervan verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om eiser alsnog voor een hoorzitting uit te nodigen. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674, en bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht van € 184 aan hem moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, in aanwezigheid van griffier F.E. Brokke, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een visum voor kort verblijf bij [referente] (referente).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 23 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een visum voor kort verblijf. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de minister van het horen in bezwaar afzien?
4. Eiser betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, waardoor de minister de hoorplicht heeft geschonden. [1] Eiser stelt dat hij in bezwaar aanvullende verklaringen en documenten heeft aangeleverd en dat hij deze graag had willen toelichten op een hoorzitting. Eiser stelt dat hij op die manier ook duidelijkheid had kunnen verschaffen over zijn economische binding met Vietnam. Door af te zien van het horen heeft de minister een onzorgvuldig voorbereid besluit genomen.
4.1.
Dit betoog slaagt. De minister heeft ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar. Uitgangspunt is dat de minister verplicht is om de vreemdeling te horen in bezwaar. [2] Hiervan mag worden afgezien wanneer een bezwaar kennelijk ongegrond is. [3] Dat is het geval als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat wat in bezwaar is aangevoerd niet kan leiden tot een ander besluit. [4] In bezwaar heeft eiser nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd. Hij had in een hoorzitting in bezwaar verder duidelijkheid kunnen verschaffen over zijn sociale binding met Vietnam en de woon- en gezondheidssituatie van zijn moeder en dochters. Daarnaast had eiser in een hoorzitting zijn ingediende bewijsstukken met betrekking tot de economische binding nader kunnen toelichten. Met deze toelichting had de minister mogelijk een ander besluit op bezwaar genomen of dit besluit in elk geval op een andere wijze gemotiveerd. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat wat in bezwaar is aangevoerd niet kan leiden tot een ander standpunt dan in het (primaire) besluit is opgenomen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de minister eiser alsnog voor een hoorzitting moet uitnodigen en hem in de gelegenheid moet stellen eventuele ontbrekende informatie aan te vullen en openstaande vragen te beantwoorden. Daarna dient de minister opnieuw op het bezwaar te beslissen.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen voor de mondelinge behandeling, met een waarde van € 837 per punt, en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 184 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Eiser wijst ter onderbouwing op ABRvS 6 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
2.Dit staat in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit staat in artikel 7:3 onder b van de Awb.
4.ABRvS 6 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 4.