“
De loonsom kan in de subsidieperiode lager uitvallen dan in de referentieperiode,
omdat werknemers intussen niet meer in dienst zijn, niet meer zijn opgeroepen en
daarom geen loondoorbetaling hebben of door een vrijwillig loonoffer. Zoals
hierboven uiteengezet is, wordt het in de NOW-3 mogelijk gemaakt om de
loonsom tot een bepaald percentage te kunnen laten dalen, zonder dat dit van
invloed is op de subsidie. Een bedrijf dat langdurig omzetverlies draait, moet
namelijk de kans krijgen om zijn bedrijfsvoering hierop aan te passen. Het
vrijstellingspercentage van de loonsom loopt op van 10% in de derde tranche,
naar 15% in de vierde tranche tot 20% in de vijfde tranche. Dit betekent
bijvoorbeeld dat als de loonsom van oktober tot en met december 2020 (de derde
tranche) ten opzichte van driemaal de loonsom van juni 2020 is gedaald met
maximaal 10%, dit geen effect heeft op de hoogte van de subsidie. Als de
loonsom meer dan 10% is gedaald, wordt de subsidie lager vastgesteld op het
teveel gedaalde deel.3 Dit betekent dat als de loonsom in de derde tranche is
gedaald met 20%, de loonsom met 10 procentpunt teveel is gedaald en dat de
subsidie over die 10 procentpunt lager wordt vastgesteld en niet over de 20%.
Bij een meer dan de toegestane loonsomvrijstelling ten opzichte van de
referentieperiode krijgt de werkgever voor elke euro teveel gedaalde loonsom
resp. 80, 70 of 60 cent minder subsidie, afhankelijk van de betreffende tranche;
er vindt dus geen correctie plaats voor het omzetverlies. Hiervoor is gekozen
vanuit de gedachte dat de werkgever met X% omzetverlies ook voor diezelfde X%
van zijn loonsom subsidie nodig heeft. Deze wijze van subsidievermindering sluit
aan bij de inzet van het kabinet om werkgelegenheid zoveel mogelijk te
behouden, maar tegelijkertijd ruimte te bieden aan werkgevers om hun
bedrijfsvoering aan te kunnen passen aan de nieuwe economische werkelijkheid.”