ECLI:NL:RBDHA:2023:19571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
AWB - SGR 21/7857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het veranderen van een inpandige fietsenberging in een appartement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Delft over de weigering van een omgevingsvergunning. Eiseres had op 15 december 2020 een vergunning aangevraagd voor het veranderen van een inpandige fietsenberging in een appartement. Het college weigerde deze vergunning bij besluit van 8 februari 2021, omdat de aanvraag niet voldeed aan de bouw- en gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 27 oktober 2021. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen dit besluit behandeld op 16 oktober 2023.

De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning had geweigerd. De rechtbank stelde vast dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de wijziging van de inpandige fietsenberging in een appartement in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank wees erop dat de rapportage van Buro SRO, die door eiseres was overgelegd, aangaf dat de ruimtelijke uitgangspunten van de eerder verleende vergunning nog steeds geldig waren. Het college had geen tegenargumenten aangedragen om deze rapportage te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit. Het college werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.674,- werden vastgesteld, en moest het college het griffierecht van € 360,- aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K.J.T.M. Hehenkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Drunen).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 8 februari 2021 (primair besluit) de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning voor het veranderen van een inpandige fietsenberging in een appartement op de locatie [adres] in [plaats] geweigerd. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij het besluit van 27 oktober 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning heeft geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1
Op initiatief van eiseres is op 7 februari 2017 aan Aannemersbedrijf [bedrijfsnaam]. B.V. in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 20 zorg- en 25 aanleunappartementen en een inpandige fietsenberging op de locatie [adres] in [plaats].
5.2
Eiseres heeft op 15 december 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van de inpandige fietsenberging in een extra appartement. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
6. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat de aangevraagde activiteit niet voldoet aan de bouw- en gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan ‘Zuidwest 3 Tanthof’ (bestemmingsplan). Op grond van het bestemmingsplan rust op de locatie de bestemming ‘Maatschappelijk’, zodat er geen woningen mogen worden gerealiseerd. Verweerder heeft de aanvraag om die reden mede aangemerkt als een aanvraag voor het gebruik van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een toevoeging van een extra appartement een verdere vergroting van de afwijking van het bestemmingsplan meebrengt. Dit acht verweerder in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarom wil verweerder niet de gevraagde omgevingsvergunning verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit - in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie - op het standpunt dat het veranderen van de inpandige fietsenberging in een appartement en het realiseren van een extra parkeerplaats op eigen terrein in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Bij de verlening van de omgevingsvergunning van 7 februari 2017 werd, blijkens het ‘Ruimte Advies’ van 5 september 2016 dat daaraan ten grondslag lag, veel waarde gehecht aan de ruimtelijke uitstraling van het appartementencomplex. Daarbij speelden de groene inbedding in de bestaande omgeving, het respecteren van de bestaande groene omgeving, in het bijzonder de boomgaard, en de aanleg van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein een belangrijke rol. Het huidige bouwplan doet teveel afbreuk aan deze ruimtelijke uitgangspunten. Juist vanwege de groene inbedding was in 2017 gekozen voor een inpandige fietsenberging. Daarnaast blijkt uit de aanvraag niet hoe en waar een extra parkeerplaats op eigen terrein aangelegd gaat worden. De aangedragen parkeeroplossing in de door eiseres overgelegde nadere ruimtelijke onderbouwing van 2 april 2021 van ‘Buro stedenbouw, ruimtelijke ordening en ontwikkelingsmanagement’ (Buro SRO) is volgens verweerder in strijd met de groene randvoorwaarden.
8. Eiseres betoogt, onder verwijzing naar de rapportage van Buro SRO van 2 april 2021, dat het veranderen van de inpandige fietsenstalling in een appartement en de aanleg van de extra parkeerplaats in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag van de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er een omgevingsvergunning voor nodig is om daarvan af te wijken. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd bevestigd dat het ontbreken van een gereedmelding niet ten grondslag ligt aan het bestreden besluit en dat dit niet ter discussie staat. Ook de reeds gerealiseerde uitwendige fietsenberging staat niet ter discussie. De aanvraag ziet daar niet op en de uitwendige fietsenberging mocht vergunningvrij worden gebouwd. Ter discussie staat de vraag of het veranderen van de inpandige fietsenberging in een appartement en het realiseren van een extra parkeerplaats in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
9.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. Ook moet verweerder de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9.3
Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het veranderen van de inpandige fietsenberging in een appartement afbreuk doet aan de groene inbedding van het appartementencomplex in de bestaande omgeving. Niet valt in te zien dat deze inpandige wijziging enig effect heeft op de groene inbedding. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres in bezwaar voornoemde rapportage van Buro SRO van 2 april 2021 heeft overgelegd, waarin uitgebreid wordt toegelicht dat de ruimtelijke uitgangspunten, die ten grondslag lagen aan de in 2017 verleende omgevingsvergunning, blijven gelden. Verweerder heeft daar niets tegenover gesteld. In de rapportage van Buro SRO is verder een parkeeroplossing beschreven voor de parkeereis van één parkeerplaats, die volgt uit het veranderen van de fietsenberging in een appartement. Ter zitting kon de gemachtigde van verweerder niet uitleggen waarom de extra parkeerplaats afbreuk zou doen aan de groene randvoorwaarden.
9.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het veranderen van de inpandige fietsenberging in een appartement en het realiseren van een extra parkeerplaats op eigen terrein in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De gevraagde omgevingsvergunning mocht daarom niet op deze grond worden geweigerd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het besluit vernietigen en verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2023.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.