ECLI:NL:RBDHA:2023:19573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
AWB - SGR 21/6523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor splitsing woning en parkeeronderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 november 2023, wordt de omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning aan de [adres 1] te [plaats] beoordeeld. De vergunninghouder had aanvankelijk een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk was geweigerd. Na bezwaar van de vergunninghouder werd de vergunning alsnog verleend, wat leidde tot beroep van de eisers. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder onvoldoende heeft aangetoond dat er geen parkeeronderzoek nodig was, ondanks de extra parkeerbehoefte die voortvloeit uit de splitsing van de woning. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen door een aanvullend parkeeronderzoek uit te voeren en de motivering te verbeteren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6523
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2023 in de zaak tussen

1.[eiser 1] ,

[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4]
[eiser 5] ,
[eiser 6] ,
[eiser 7] ,
[eiser 8] ,
[eiser 9] ,
[eiser 10]
[eiser 11] ,
[eiser 12] ,
[eiser 13] ,
[eiser 14] ,
[eiser 15] ,
[eiser 16] ,
[eiser 17] ,
te [woonplaats 1] , eisers 1,

2.[eiseres sub 2] , te [woonplaats 1] , eiseres 2,

gezamenlijk te noemen: eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. I.J.H. Bouwman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M.E.M. Vermeij).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 1 december 2020 (het primaire besluit) de door vergunninghouder gevraagde omgevingsvergunning voor het splitsen van de woning aan de [adres 1] te [plaats] (de woning) geweigerd. Bij besluit van 1 september 2021 (het bestreden besluit) is het daartegen door vergunninghouder gemaakte bezwaar gegrond verklaard en is de omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Eisers hebben nadere stukken ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 6] , [eiser 9] , [eiser 5] en [eiseres sub 2] , de gemachtigde van verweerder, en vergunninghouder, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1
Vergunninghouder heeft op 14 september 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het splitsen van de woning. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Volgens verweerder was de aanvraag in strijd met de op grond van het bestemmingsplan ‘Zeeburg’ (bestemmingsplan) ter plaatse geldende bestemming ‘Wonen’. De splitsing van de woning heeft tot gevolg dat sprake zal zijn van gestapelde woningen en deze woningen zijn alleen toegestaan indien de bestemming ‘Wonen’ voorzien is van de aanduiding ‘gestapeld’. Op de onderhavige locatie ontbreekt de aanduiding ‘gestapeld’. Daarnaast wordt in de aanvraag niet aangegeven dat op eigen terrein in de extra parkeerbehoefte van twee parkeerplaatsen kan worden voorzien, zodat de aanvraag ook in strijd is met het ‘Paraplu Bestemmingsplan Parkeren en Wonen’ (paraplubestemmingsplan).
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - conform het advies van de bezwaarschriftencommissie - het bezwaar van vergunninghouder gegrond verklaard en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog verleend. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het ontbreken van de aanduiding ‘gestapeld’ (of enige andere nadere aanduiding) op het betrokken perceel meebrengt dat alle categorieën van woningen, waaronder gestapelde woningen, zijn toegestaan. Het feit dat voor een aantal andere percelen met de aanduiding ‘gestapeld’ is aangegeven dat uitsluitend gestapelde woningen zijn toegelaten, betekent niet dat gestapelde woningen alleen op die percelen zijn toegestaan. Verder volgt uit de adviezen van de afdeling Ruimtelijke ordening van 20 oktober 2020 en 19 januari 2021 dat in de directe omgeving van de woning voldoende restcapaciteit aanwezig is om de extra parkeerbehoefte in de openbare ruimte op te vangen. Daarom verleent verweerder ontheffing van de parkeereis op grond van artikel 3.1.2 van het paraplubestemmingsplan.
7. Eisers betogen op hierna te noemen gronden dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Ontvankelijkheid
a.
a) het beroep van eiseres 2
8.1
Vergunninghouder stelt dat het beroep van eiseres 2 niet-ontvankelijk is, omdat zij haar beroepschrift buiten de daarvoor geldende termijn heeft ingediend.
8.2
De rechtbank heeft eiseres 2 als derde-belanghebbende aangemerkt. Ter zitting heeft eiseres 2 toegelicht zich niet als derde-belanghebbende te hebben willen voegen, maar beoogd heeft om beroep in te stellen.
8.3
Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift binnen zes weken na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt, worden ingediend.
8.4
Het bestreden besluit is op 1 september 2021 bekendgemaakt door toezending aan de vergunninghouder. De beroepstermijn eindigde daarom op 13 oktober 2021.
8.5
Eiseres 2 wordt niet genoemd in het namens eisers 1 (binnen de beroepstermijn) ingediende beroepschrift. Eiseres 2 heeft haar beroepschrift op 24 december 2021 ingediend. Eiseres heeft haar beroepschrift dus te laat ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de reden die eiseres 2 voor de termijnoverschrijding geeft - namelijk dat zij eigenaresse is van een drukke kapsalon - niet maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het beroep van eiseres 2 is daarom naar het oordeel van de rechtbank nietontvankelijk.
b) ondertekening beroepschrift eisers 1
8.3
Vergunninghouder stelt verder dat eisers 1, behalve [eiser 1] , ten onrechte door de rechtbank in de gelegenheid zijn gesteld om, na de indiening van het beroepschrift, het beroepschrift te ondertekenen. Alleen [eiser 1] , in de hoedanigheid van indiener van het beroepschrift, kon op grond van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid worden gesteld dit verzuim te herstellen. Afgezien van [eiser 1] zijn eisers 1 daarom nietontvankelijk.
8.4
De rechtbank overweegt dat het beroepschrift op grond van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb moet worden ondertekend. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gekregen het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. De rechtbank volgt vergunninghouder niet in zijn stelling dat eisers 1, behalve [eiser 1] , niet in de gelegenheid konden worden gesteld om alsnog het beroepschrift te ondertekenen. De rechtbank overweegt daartoe dat het beroepschrift namens alle zeventien eisers 1, die allen onderaan het beroepschrift zijn vermeld, is ingediend. De eerste regel van het beroepschrift luidt: “Met deze brief tekenen de 17 ondergetekenden beroep aan tegen het besluit”. Uit het samenstel van de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb vloeit logischerwijze voort dat iedere eiser die een beroepschrift niet heeft ondertekend, in de gelegenheid moet worden gesteld om dit alsnog te doen. Eisers 1 hebben op 12 oktober 2021 een beroepschrift met handtekeningen overgelegd. Dat is binnen de beroepstermijn, die eindigde op 13 oktober 2021. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Hoorplicht
8.5
Eisers 1 stellen dat zij ten onrechte tijdens de bezwaarfase niet zijn gehoord en/of geïnformeerd. Ook heeft vergunninghouder de geplande verbouwing niet besproken met eisers 1, terwijl de afdeling Ruimtelijke ordening van de gemeente Noordwijk dit wel heeft geadviseerd.
8.6
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt om te worden gehoord. Op grond van het tweede lid stelt het bestuursorgaan daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
8.7
Verweerder heeft erkend dat twee eisers 1 ( [eiser 1] en [eiser 6] ), die naar aanleiding van de vergunningaanvraag zienswijzen hadden ingediend, ten onrechte niet zijn gehoord. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Niet gezegd kan immers worden dat [eiser 1] en [eiser 6] door het niet horen niet zijn benadeeld. Het betoog slaagt. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
Informeren over behandeling aanvraag
8.8
Voor zover eisers 1 stellen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat zij niet zijn geïnformeerd over de behandeling van de aanvraag van de omgevingsvergunning, geldt dat de Wabo daar geen verplichting toe geeft. Voor verweerder bestaat, gelet op artikel 3.8 van de Wabo, alleen de verplichting om een aanvraag van een omgevingsvergunning te publiceren met vermelding van de wijze waarop en de periode waarin de stukken ter inzage liggen. Daaraan heeft verweerder voldaan. Net zo min bestaat voor de vergunninghouder de verplichting om het bouwplan met eisers 1 te bespreken. Dit betoog slaagt niet.
Melding bekendmaking bestreden besluit
8.9
Eisers 1 stellen dat de indieners van de zienswijzen ( [eiser 1] en [eiser 6] ) ten onrechte het bestreden besluit niet hebben ontvangen.
8.1
Verweerder moet op grond van artikel 7.12, derde lid, van de Awb aan de indieners van zienswijzen mededeling doen van de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8.11
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dus niet verplicht om het bestreden besluit aan [eiser 1] en [eiser 6] bekend te maken, maar wel om hen daarvan mededeling te doen. Verweerder heeft niet weersproken dat hij deze mededeling niet heeft gedaan. Verweerder heeft dus in strijd gehandeld met voornoemde verplichting. Dit gebrek ziet echter niet op de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar op de mededeling van de bekendmaking daarvan. Het betoog kan daarom niet leiden tot de conclusie dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Overigens zijn [eiser 1] en [eiser 6] door dit gebrek niet benadeeld. Zij zijn immers alsnog op de hoogte geraakt van het bestreden besluit en hebben daar tijdig beroep tegen ingesteld. Het betoog slaagt niet.
Is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan?
a) zijn gestapelde woningen op het perceel toegestaan?
8.12
Eisers 1 stellen dat gestapelde woningen alleen zijn toegestaan indien het betreffende perceel is voorzien van de aanduiding ‘gestapeld’. Op het betrokken perceel ontbreekt deze aanduiding, zodat op dit perceel alleen grondgebonden woningen zijn toegestaan. Verweerder heeft dit volgens eisers 1 in het primaire besluit erkend. Bovendien is de woning onderdeel van een rij grondgebonden woningen en deze woningen zijn bedoeld voor één huishouden.
8.13
Artikel 10.2.1 van de planregels luidt als volgt:

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak, waarbij daarnaast de volgende aanduidingen gelden:
1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand': zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen': zijn uitsluitend geschakelde woningen toegestaan;
3. ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld': zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
c. de maximale goot- en bouwhoogte is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
8.14
De rechtbank volgt eisers 1 niet in hun standpunt dat op het betreffende perceel alleen grondgebonden woningen zijn toegestaan. Het voorzien van een perceel van een bouwaanduiding brengt alleen een beperking mee voor de bouwmogelijkheden van het betreffende perceel. Het betrokken perceel is niet voorzien van een aanduiding, ook niet een aanduiding ‘grondgebonden woning’. De rechtbank is daarom van oordeel dat gestapelde woningen zijn toegestaan op het perceel en het bouwplan in dit opzicht niet in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betoog slaagt niet.
8.15
Op grond van artikel 10.5.1 van de planregels is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming ‘Wonen’. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:
(…)
e. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden.
8.16
De stelling van eisers 1 dat op grond van artikel 10.5.1 van de planregels woningen zijn bedoeld voor één huishouden doet aan het voorgaande niet af. De splitsing van de woning heeft immers tot gevolg dat sprake is van twee zelfstandige woningen, die beide door één huishouden kunnen worden bewoond.
8.17
Ook het feit dat de woning onderdeel is van een rij grondgebonden woningen maakt niet dat verweerder er alsnog toe gehouden is om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Het feit dat het college, in lijn met de afdeling Ruimtelijke ordening, eerst een andere uitleg aan deze planregel gaf maakt dit niet anders. Uit het voorgaande blijkt namelijk dat die eerdere uitleg onjuist is.
b) het dakterras
8.18
Eisers 1 stellen dat het realiseren van een dakterras aan de achterzijde op de aanbouw van de begane grond in strijd is met het bestemmingsplan. De maximale bouwmassa wordt daardoor overschreden. Bovendien hebben andere bewoners in de straat met een uitbouw op de begane grond nooit toestemming van verweerder gekregen voor het realiseren van een dakterras.
8.19
Op grond van artikel 10.2.2, aanhef en onder d, van de planregels mogen aan- en uitbouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, mits de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste drie respectievelijk vierenhalve meter bedragen. Eisers 1 hebben niet aannemelijk gemaakt dat de goot- en bouwhoogte van de aanbouw door het realiseren van het dakterras wordt overschreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het realiseren van het dakterras niet in strijd is met het bestemmingsplan.
8.2
Het beroep van eisers 1 op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet omdat zij deze beroepsgrond niet nader hebben onderbouwd. Bij verweerder zijn ook geen geweigerde omgevingsvergunningen voor een dakterras in deze straat bekend.
Onaanvaardbare aantasting van de woon- en leefomgeving?
8.21
Eisers 1, in het bijzonder, [eiser 5] en [eiser 6] , stellen dat het splitsen van de woning in twee appartementen een inbreuk op hun woon- en leefomgeving met zich meebrengt. Het voorziene dakterras bevindt zich op minder dan twee meter van de erfafscheiding, waardoor vanaf het dakterras direct uitzicht is op de tuinen van de percelen [adres 2] ( [eiser 5] ) en [adres 3] ( [eiser 6] ). Hierdoor wordt de privacy van deze eisers 1 geschonden en vrezen zij voor geluidsoverlast. [eiser 6] vreest daarnaast voor geluidsoverlast als gevolg van het feit dat haar slaapkamer grenst aan de woonkamer van het bovenste appartement.
8.22
De rechtbank overweegt dat, uitgaande van het oordeel dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2021, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand, verweerder op grond van het limitatief-imperatief stelsel van artikel 2.10 van de Wabo verplicht is om de gevraagde vergunning te verlenen. Voor het betrekken van de aspecten privacy en geluidsoverlast bij de beoordeling van het bouwplan is daarom geen ruimte. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
8.23
Artikel 3.1.1 van het paraplubestemmingsplan luidt als volgt:

Het gebruiken en/of bebouwen van gronden is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
8.24
Artikel 3.1.2 van het paraplubestemmingsplan luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.1 indien het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit. Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie geborgd is.
8.25
Niet ter discussie staat dat de op grond van de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Noordwijkerhout 2016 (parkeernota) berekende parkeereis overeenkomt met de extra parkeerbehoefte van twee parkeerplaatsen. Wel staat ter discussie of verweerder van de parkeereis heeft kunnen afwijken.
8.26
Eisers 1 stellen dat er in de huidige situatie al een tekort aan parkeerplaatsen in de directe omgeving van de woning is, zodat niet kan worden geconcludeerd dat er voldoende restcapaciteit aanwezig is om de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan op te vangen. Verweerder had dit door middel van een parkeeronderzoek moeten aantonen.
8.27
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. [1]
8.28
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat van de parkeereis kan worden afgeweken, gelet op het advies van de afdeling Ruimtelijke ordening van 20 oktober 2020 en het nadere advies van 19 januari 2021. De afdeling Ruimtelijke ordening stelt in de rapportage van 20 oktober 2020 de huidige parkeerbehoefte van de woning, zijnde een woning in het dure segment, vast op 2,1. Na het splitsen van de woning zal sprake zijn van twee woningen in het middensegment en zal de totale parkeerbehoefte 3,8 bedragen (1,9 parkeerplaatsen per woning). De toename van de parkeerbehoefte bedraagt (3,8 - 2,1 =) 1,7, afgerond 2. Volgens de afdeling Ruimtelijke ordening is in de directe omgeving van de woning momenteel voldoende restcapaciteit aanwezig om de extra parkeerbehoefte in de openbare ruimte op te vangen.
8.29
Verweerder heeft in het verweerschrift nader gemotiveerd dat vergunninghouder reeds beschikt over twee parkeerplaatsen op eigen terrein (één op de oprit en één in de garage) en over één parkeerplaats aan de openbare straat. Verweerder heeft gemeend dat de parkeerdruk niet zodanig is, dat voor één extra parkeerplaats geen ontheffing verleend zou kunnen worden. Verweerder heeft vergunninghouder ontheffing willen verlenen voor het realiseren van één parkeerplaats met toepassing van artikel 3.1.2 van het paraplubestemmingsplan. Indien gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid, wordt niet verwezen naar de parkeernota, maar wordt alleen getoetst aan artikel 3.1.2 van het paraplubestemmingsplan.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het afwijken van de parkeereis om twee redenen onvoldoende gemotiveerd heeft. In de eerste plaats omdat op pagina 8 van de parkeernota is vermeld dat een garage bij een woning niet meetelt als parkeermogelijkheid op eigen terrein, omdat in de praktijk bijna elke garage aan een woning of een bij een woning (aan)gebouwde garage een andere bestemming zoals bijkeuken, slaapkamer of kantoor krijgt. Hiermee wordt op voorhand rekening gehouden, zodat het aantal aan te leggen parkeerplaatsen voldoende duurzaam en toekomstvast is. Verweerder heeft in afwijking van de parkeernota de garage ten onrechte meegerekend als parkeermogelijkheid op eigen terrein en heeft dat niet afdoende gemotiveerd. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat deze beleidslijn alleen voor nieuwbouw geldt. Dit blijkt echter niet uit de parkeernota en de rechtbank ziet ook niet in waarom dit onderscheid relevant zou zijn voor de vraag of een garage moet meetellen als parkeermogelijkheid op eigen terrein.
8.31
In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voldoende restcapaciteit is in het openbaar gebied zonder daar een parkeeronderzoek naar te laten verrichten. In dat kader wijst de rechtbank op paragraaf 3.3 van de parkeernota. Paragraaf 3.3 luidt als volgt:

Om aan te tonen dat een ruimtelijk initiatief, plan of project voldoet aan de parkeereis moet een parkeerbalans worden opgesteld. Met een parkeerbalans wordt de (on)balans tussen vraag naar - en aanbod van parkeervoorzieningen in een gebied in beeld gebracht. Wanneer het aanbod van parkeervoorzieningen groter of gelijk is dan de parkeervraag, dan wordt voldaan aan de parkeernorm en kan een positief parkeeradvies afgegeven worden.
Wanneer bij het berekenen van het aantal parkeervoorzieningen al bestaande parkeervoorzieningen worden meegerekend, moet worden aangetoond dat deze parkeervoorziening over voldoende (rest)capaciteit beschikt om aan (een gedeelte van) de parkeernorm te kunnen voldoen. Het aantonen kan gebeuren door middel van:
(…)
- een parkeeronderzoek aanleveren waaruit blijkt dat de bezettingsgraad van de parkeervoorzieningen op de bestaande locatie na toevoeging van de extra parkeerbehoefte niet hoger zal worden dan 85%.”
8.32
Verweerder heeft geen parkeerbalans opgesteld, maar heeft zich beperkt tot een verwijzing naar de conclusie in de rapportages van de afdeling Ruimtelijke ordening. Deze conclusie luidt dat in de directe omgeving van de woning momenteel voldoende restcapaciteit aanwezig is om de extra parkeerbehoefte in de openbare ruimte op te vangen. De afdeling Ruimtelijke ordening heeft dit niet nader onderbouwd. Op deze wijze heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de bezettingsgraad van de parkeervoorzieningen op de bestaande locatie na toevoeging van de extra parkeerbehoefte niet hoger zal worden dan 85%. De toelichting van verweerder dat in de praktijk nagenoeg alle bewoners een parkeerplaats in de voortuin hebben op de oprit en een aantal bewoners daarnaast over een garage beschikt is onvoldoende. Daaruit blijkt immers nog niet wat de bezettingsgraad is van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen parkeeronderzoek behoefde te worden gedaan. Het betoog slaagt.

Conclusie en gevolgen

Bestuurlijke lus
9. Nu het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd, kan het niet in stand blijven. De rechtbank ziet evenwel aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 8.30 tot en met 8.32 genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen door toepassing te geven aan de haar ingevolge artikel 8:51a van de Awb toekomende bevoegdheid (bestuurlijke lus). Verweerder kan dit doen door een aanvullende motivering te verstrekken of door het nemen van een nieuw besluit. Verweerder dient nader te motiveren of en zo ja, waarom in afwijking van de parkeernota de garage kan worden meegerekend als parkeermogelijkheid op eigen terrein. Daarnaast dient verweerder aan de hand van een parkeeronderzoek inzichtelijk te maken dat de bezettingsgraad van de parkeervoorzieningen op de bestaande locatie na toevoeging van de extra parkeerbehoefte niet hoger zal worden dan 85%.
10. Als verweerder gebruik wenst te maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen geldt hiervoor een termijn van tien weken. Indien verweerder meer tijd nodig heeft voor een verbeterde motivering dient hij vóór ommekomst van deze termijn gemotiveerd aan de rechtbank om verlenging hiervan te verzoeken.
11. Gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb verzoekt de rechtbank verweerder zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen twee weken na verzending van deze uitspraak, kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Indien verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers 1 en vergunninghouder op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb de gelegenheid geven te reageren op de herstelpoging van verweerder.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
13. De rechtbank wijst partijen erop dat tegen deze uitspraak pas hoger beroep open staat met de nog te wijzen einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op de rechtbank binnen twee weken mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om, indien hij daarvan gebruik maakt, binnen tien weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2023.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.ABRvS 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2234.