ECLI:NL:RBDHA:2023:19608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
09/120840-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesafspraken inzake oplichting en witwassen van girale geldbedragen en vorderingen benadeelde partijen

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van oplichting en witwassen. De verdachte, geboren in 1990 in Roemenië en momenteel gedetineerd, heeft in de periode van 20 november 2018 tot en met 26 juli 2019, samen met anderen, 41 slachtoffers opgelicht in Nederland en Roemenië. Hij heeft hen misleid door zich voor te doen als een bonafide verhuurder van woningen, waarbij hij hen verzocht om geldbedragen over te maken voor huur en borg, zonder dat de woningen daadwerkelijk beschikbaar waren. Daarnaast heeft hij girale geldbedragen van in totaal ongeveer € 51.200,- gewitwashed. Tijdens de zittingen op 21 augustus en 17 november 2023 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Tiebosch, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Petrescu. De rechtbank heeft procesafspraken goedgekeurd, waarbij de verdachte heeft meegewerkt aan een voorstel voor de afdoening van de strafzaak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met inachtneming van de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten die een grote impact hebben gehad op de slachtoffers, en dat de straf in verhouding staat tot de gepleegde delicten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/120840-23 (strafzaak)
Datum uitspraak: 1 december 2023
Tegenspraak

Verkort vonnis

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan 36.

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 augustus 2023 (pro forma) en 17 november 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Tiebosch, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, naar voren is gebracht.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Kort samengevat wordt de verdachte verweten dat hij:
feit 1:
met anderen 41 slachtoffers heeft opgelicht in de periode van 20 november 2018 tot en met 26 juli 2019 op diverse plaatsen in Nederland en Roemenië;
en
feit 2:
meerdere girale geldbedragen (in totaal ongeveer € 51.200,-) heeft witgewassen in de periode van 20 november 2018 tot en met 26 juli 2019 in diverse plaatsen in Nederland en Roemenië; en hiervan een gewoonte heeft gemaakt.

Procesafspraken

Inhoud
De officier van justitie en de verdediging hebben procesafspraken gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de straf- en ontnemingszaak zou zijn (hierna de procesafspraken). Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 2 oktober 2023 (ook vertaald in de Roemeense taal) die zij op 31 oktober 2023 aan de rechtbank hebben doen toekomen (hierna ook: de overeenkomst). In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de straf- en ontnemingszaak (beide zaken onder hetzelfde parketnummer).
Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
- de verdediging ziet af van het indienen van onderzoekswensen en het voeren van verweren;
- de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen;
- de officier van justitie zal ter terechtzitting requireren tot
a. bewezenverklaring van de feiten 1 (met uitzondering van medeplegen) en 2 (met uitzondering van het gewoonte maken, waartoe partieel vrijspraak zal worden gevraagd) en
b. veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds (in Nederland en Duitsland) in voorarrest heeft doorgebracht.
- de verdachte en de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat alle ingediende vorderingen van de benadeelde partijen toewijsbaar zijn tot een bedrag van € 1.280,- (de materiële schade), inclusief (
de rechtbank leest op grond van het onderzoek ter terechtzitting: vermeerderd met) de gevorderde wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel;
- de verdachte en de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt toegewezen tot een bedrag van € 46.080,- en dat aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag wordt opgelegd, minus de door de rechtbank toe te wijzen vorderingen benadeelde partij. Partijen zijn overeengekomen dat de verdachte ten behoeve van voldoening aan deze betalingsverplichting voorafgaand aan ondertekening van deze procesafspraken dit bedrag heeft overgemaakt naar een bankrekening van politie/justitie. Op dit bedrag is reeds conservatoir beslag gelegd, primair ten behoeve van betaling van de door de Rechtbank toe te wijzen vorderingen benadeelde partij, subsidiair ten behoeve van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- door de verdediging en de officier van justitie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de procesafspraken;
- de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf; en
- de officier van justitie zal de verdachte niet vervolgen voor andere (strafbare) feiten voor zover die ten tijde van de ondertekening blijken uit het dossier.
In de overeenkomst is verder opgenomen een voorwaardelijk verzoek van de verdediging en de officier van justitie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting indien de rechtbank de procesafspraken zou afwijzen in de volgende gevallen:
- indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert; en
- indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
De officier van justitie heeft in de overeenkomst en ter zitting de eis als volgt toegelicht.
Zonder procesafspraken zou een strafeis van 30 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk passend en geboden zou zijn. Vanwege de gemaakte afspraken is een matiging van deze strafeis met 1/3 gerechtvaardigd, aangezien de verdachte heeft meegewerkt aan een procedure die tot aanzienlijke tijdwinst en een tijdige tenuitvoerlegging van een opgelegde straf leidt. Aldus komt er ruimte voor de afdoening van andere strafzaken, hetgeen in het algemeen belang is van een effectieve strafrechtspleging. Deze strafeis staat in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak, zoals die blijkt uit de processtukken en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten die de Hoge Raad heeft verwoord in zijn arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252. Deze komen op het volgende neer.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van artikel 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. Aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten, wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij het aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de vierde vraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt. Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte - daarin bijgestaan door een advocaat - in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
Daarnaast dient aandacht te worden gegeven aan de belangen van de benadeelde partijen.
Geen betekenis komt toe aan eventuele afspraken ten aanzien van hen, als die afspraken onvoldoende recht doen aan hun belangen.
De toetsing in deze zaak
De rechtbank heeft de strafzaak op de terechtzitting van 17 november 2023 inhoudelijk behandeld. Ter zitting is verdachte bevraagd over het afdoeningsvoorstel. De verdachte heeft - in het bijzijn van zijn raadsvrouw en bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal -, er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent, wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn en dat hij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
De totstandkoming van de afspraken voldoet aan de daaraan in het bestaande wettelijke en verdragsrechtelijke kader te stellen eisen. Op de inhoud van die afspraken zal, waar relevant, hierna worden ingegaan.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit artikel 348 en 350 Sv beantwoorden.

Het bewijs

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank in het bijzonder dat verdachte, hoewel hij daartoe op grond van de afspraken nadrukkelijk niet verplicht was, een verklaring over de feiten heeft afgelegd. Kort gezegd heeft hij de feiten voor het grootste deel bekend.
Voor het medeplegen is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden. Niet alleen is moeilijk voorstelbaar dat verdachte deze feiten in zijn eentje pleegde, maar uit het dossier blijkt dat anderen rekeningen openden waarnaar de (te) ontvangen gelden werden overgemaakt, terwijl de beweerdelijke verhuurder van de te huur aangeboden panden op foto’s in het dossier staat, terwijl hij zijn legitimatiebewijs vasthoudt.
Zoals gevorderd en bepleit is de rechtbank van oordeel dat het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten bevat om te komen tot het een gewoonte maken van het onder feit 2 ten laste gelegde, zodat de verdachte van deze onderdelen zal worden vrijgesproken.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van 20 november 2018 tot en met 26 juli 2019 in Nederland en/of in Roemenië, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen
en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [slachtoffer 6] en
- [slachtoffer 7] en
- [slachtoffer 8] en
- [slachtoffer 9] en
- [slachtoffer 10] en
- [slachtoffer 11] en
- [slachtoffer 12] en
- [slachtoffer 13] en
- [slachtoffer 14] en
- [slachtoffer 15] en
- [slachtoffer 16] en
- [slachtoffer 17] en
- [slachtoffer 18] en
- [slachtoffer 19] en
- [slachtoffer 20] en
- [slachtoffer 21] en
- [slachtoffer 22] en
- [slachtoffer 23] en
- [slachtoffer 24] en
- [slachtoffer 25] en
- [slachtoffer 26] en
- [slachtoffer 27] en
- [slachtoffer 28] en
- [slachtoffer 29] en
- [slachtoffer 30] en
- [slachtoffer 31] en
- [slachtoffer 32] en
- [slachtoffer 33] en
- [slachtoffer 34] en
- [slachtoffer 35] en
- [slachtoffer 36] en
- [slachtoffer 37] en
- [slachtoffer 38] en
- [slachtoffer 39] en
- [slachtoffer 40] en/of
- [slachtoffer 41]
(telkens) heeft bewogen tot het betalen van een geldbedrag (van ongeveer 1280,- euro) zijnde dit bedrag een aanbetaling of voorschot en borg voor een huurwoning, door
- ( telkens) met voornoemde personen in contact te treden onder een valse naam (onder andere de naam [valse naam] ) en
- ( telkens) gebruik te maken van een valse hoedanigheid te weten als eigenaar en/of huurder van een woning welke niet in het bezit/gebruik van verdachte en/of zijn mededader(s) was/waren en
- ( telkens) in het contact met voornoemde personen gebruik te maken van voor het oplichtingsdoel aangemaakt, niet herleidbare e-mailadressen (waaronder [e-mailadres] ) en
- in het contact met voornoemde personen gebruik te maken van anoniem aangemaakte Whatsapp-accounts op telefoonnummers die in het Nederlandse telefoonnetwerk niet worden gebruikt en
- in het contact met voornoemde personen een foto en/of afbeelding van een paspoort te tonen/sturen, welk paspoort niet op naam van verdachte staat en
- ( telkens) de huur van een woning aan te bieden, terwijl hij en/of zijn mededader(s) niet tot het sluiten van een huurovereenkomst gerechtigd was/waren, en
- ( telkens) tot een afspraak omtrent de huur van een woning te komen met voornoemde potentiële huurder(s), waarbij hij en/of zijn mededaders verzochten om een geldbedrag voor de (eerste maand) huur en borg te betalen en
- ( telkens) voor voornoemde betaling(en) van de huur/borg een link aan voornoemde personen door te sturen welke hen doorstuurde naar een valse/vervalste website van erkende verhuurders AirBNB en/of Home Away en
- vervolgens (telkens) wanneer de betaling via voornoemde vervalste websites niet werkte,
voornoemde personen te verzoeken de betaling(en) direct over te boeken naar buitenlandse bankrekeningen in beheer/gebruik bij verdachte, waarbij deze rekeningen op naam
stonden van andere personen dan verdachte en
- vervolgens (telkens) na ontvangst van voornoemde betaling(en) alle contact met voornoemde personen verbreken;
2.
hij in de periode van 20 november 2018 tot en met 26 juli 2019 in Nederland girale geldbedragen (ter hoogte van in totaal ongeveer 51.200,- euro), heeft verworven,
voorhanden gehad, overgedragen, terwijl hij wist dat deze girale geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft 41 personen opgelicht door zich voor te doen als een bonafide verhuurder van woningen. Onder een valse naam heeft hij via internet links van ‘airbnb’ en ‘homeAway’ naar hen toegestuurd. Deze personen waren gelet op de krapte op de woningmarkt blij dat zij een woning hadden gevonden. Vervolgens maakten zij zonder voorafgaande bezichtiging van de woning een geldbedrag over voor de (eerste maand) huur en borg naar een bankrekening. De verdachte heeft hiertoe meerdere bankrekeningen op meerdere valse namen en met meerdere valse paspoorten geopend. Na het overmaken van de bedragen bleken de woningen niet te worden verhuurd en bleef de verdachte onbereikbaar.
Aldus heeft de verdachte op een geraffineerde en doortrapte wijze de slachtoffers groot financieel nadeel toegebracht en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem stelden.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van meerdere geldbedragen. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
De verdachte heeft zich bij het plegen van voormelde feiten uitsluitend laten leiden door geldelijk gewin en zich naar het schijnt op geen enkele manier heeft bekommerd om de gevolgen voor de benadeelden.
Het voorgaande rechtvaardigt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlands strafblad van de verdachte van 12 mei 2023 op grond waarvan de rechtbank vaststelt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Blijkens diens Duitse strafblad van 4 augustus 2023 is de verdachte aldaar in 2021 tweemaal ter zake van fraude en in 2022 eenmaal veroordeeld tot geldboetes. Deze veroordelingen hebben echter plaatsgevonden in de periode na het plegen van onderhavige feiten en wegen in zoverre niet in zijn nadeel mee. Veel langer geleden - in 2013 - is de verdachte blijkens diens Roemeense strafblad van 4 augustus 2023 in 2013 ook in het Verenigd Koninkrijk ter zake van drie ‘fraudelicten’ veroordeeld tot een geldboete en telkens een vrijheidsstraf van 21 maanden. Het voorgaande heeft de verdachte niet weerhouden weer fors de fout in te gaan. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee in haar beoordeling.
Daarnaast neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Door mee te werken aan het afdoeningsvoorstel in zowel de straf als de ontnemingszaak, zo’n vijf maanden later, geeft de verdachte er blijk van eraan te willen bijdragen dat de zaak met voortvarendheid kan worden afgedaan en dat de benadeelde partijen op korte termijn schadeloos kunnen worden gesteld. Hiertoe heeft de verdachte als onderdeel van de overeenkomst het ontnemingsbedrag aan justitie overgemaakt, waaruit eerst de benadeelde partijen zullen worden vergoed voor de door hen geleden door de verdachte toegebrachte schade.
Op het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte, hoewel daartoe niet gebonden aan de procesafspraken, bekend de beide feiten te hebben gepleegd.
Het voorgaande weegt de rechtbank mee ten voordele van de verdachte.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de feiten zich al lange tijd - namelijk 5 jaar - geleden hebben afgespeeld. In dit geval is echter geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte (van wie de verblijfplaats sinds de vaststelling in 2021 dat hij degene was die achter de valse bankrekrekeningen op welke de door aangevers vermelde bedragen waren gestort zat), is eerst op 26 april 2023 door de Duitse politie op grond van het Europees uitleveringsbevel van 28 juli 2023 in deze zaak aangehouden en op 12 mei 2023 aan de Nederlandse politie overgeleverd, door de Nederlandse politie aangehouden en op die dag ook in verzekering gesteld. Dit betekent dat de verdachte er pas op 26 april 2023 redelijkerwijs rekening mee moest houden dat tegen hem een vervolging zou worden ingesteld. Hij heeft dan ook niet zodanig lang in onzekerheid verkeerd over de afloop van de strafvervolging dat een strafkorting wegens overschrijding van de redelijke termijn gerechtvaardigd is.
Conclusie
Dit alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de in het afdoeningsvoorstel genoemde straf in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak, zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting. Met een andere dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt kan (inderdaad) niet worden volstaan. De met bestraffing te dienen doelen – kort gezegd: vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive – worden in voldoende mate gediend met oplegging van de gevangenisstraf (alsook met de ontnemingsvordering waarvan gelijktijdig met onderhavige strafzaak afzonderlijk vonnis wordt gewezen).
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf dan ook passend en geboden en zij zal die aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

- [slachtoffer 1] ,
- [slachtoffer 2] ,
- [slachtoffer 4] ,
- [slachtoffer 10] ,
- [slachtoffer 13] ,
- [slachtoffer 16] ,
- [slachtoffer 18] , zoals gewijzigd op het onderzoek ter terechtzitting,
- [slachtoffer 19] ,
- [slachtoffer 20] ,
- [slachtoffer 26] ,
- [slachtoffer 27] ,
- [slachtoffer 28] ,
- [slachtoffer 29] ,
- [slachtoffer 30] ,
- [slachtoffer 31] ,
- [slachtoffer 32] ,
- [slachtoffer 35] ,
- [slachtoffer 24] , en
- [slachtoffer 38]
hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 1.280,00 ter zake van geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 14] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.200,00 ter zake van geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uit de toelichting (op pagina 6 van 8 van het ingediende formulier) van [slachtoffer 24] blijkt voldoende dat hij, hoewel hij het formulier niet helemaal juist invult en in totaal veel meer vraagt dan de € 1.280,- die hem afhandig is gemaakt, ook bedoelt materiële schade te vorderen.
De vorderingen zijn door de verdediging niet betwist en door de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de navolgende benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hieronder vermelde data.
De procesafspraken – kort gezegd: toewijzing van de betaalde bedragen (telkens € 1.280,00) en vooraf betaling van in elk geval het totaalbedrag daarvan aan de Staat – doen voldoende recht aan de belangen van de benadeelde partijen.
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen toewijzen met de gevorderde wettelijke rente, aldus:
- [slachtoffer 1] met ingang van 18 januari 2019,
- [slachtoffer 2] met ingang van 12 januari 2019,
- [slachtoffer 4] met ingang van 20 februari 2019,
- [slachtoffer 10] met ingang van 26 april 2019,
- [slachtoffer 13] met ingang van 24 april 2019,
- [slachtoffer 14] met ingang van 29 april 2019.
- [slachtoffer 16] met ingang van 31 mei 2019,
- [slachtoffer 18] met ingang van 15 mei 2019,
- [slachtoffer 19] met ingang van 19 mei 2019,
- [slachtoffer 20] met ingang van 23 mei 2019,
- [slachtoffer 26] met ingang van 29 juli 2019,
- [slachtoffer 27] met ingang van 26 juli 2019,
- [slachtoffer 28] met ingang van 26 juli 2019,
- [slachtoffer 29] met ingang van 14 januari 2019,
- [slachtoffer 30] met ingang van 15 juli 2019,
- [slachtoffer 31] met ingang van 12 juli 2019,
- [slachtoffer 32] met ingang van 30 november 2018,
- [slachtoffer 35] met ingang van 9 mei 2019,
- [slachtoffer 24] met ingang van 18 juni 2019 en
- [slachtoffer 38] met ingang van 14 juli 2019,
omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die data is ontstaan.
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft daarbij een schadevergoeding gevorderd van
€ 250,00 ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft daarbij een schadevergoeding gevorderd van
€ 1.000,00 ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft daarbij een schadevergoeding gevorderd van
€ 500,00 ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 32] heeft daarbij een schadevergoeding gevorderd van
€ 5.000,00 ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 24] heeft een schadevergoeding gevorderd van in elk geval € 3.000,00. Nu van andere materiële schade niet blijkt, gaat de rechtbank ervan uit dat bedoeld is het meerdere boven de toe te wijzen € 1.280,00 als vergoeding van immateriële schade te vorderen.
De rechtbank zal voormelde benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vordering ter zake van de door hen gevorderde immateriële schade. Dit deel van hun vorderingen zijn namens de verdachte betwist en door de betreffende benadeelde partijen onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partijen de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van (dit deel van) de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partijen kunnen (dit deel van) de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Schadevergoedingsmaatregelen

De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem/haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.280,00. Dit met uitzondering van de vordering van [slachtoffer 14] aan wie de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.200,00, ten behoeve van de bedoelde benadeelde partijen vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de datum zoals in het vorige overzicht vermeld.
Nu de bedragen reeds aan de Staat betaald zijn en de maatregel enkel dient om de uitbetaling door de Staat aan de betreffende benadeelden zeker te stellen, zal de rechtbank de duur van de te bepalen gijzeling op nul dagen stellen.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
witwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uit- of overlevering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen (deels) toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 1.280,00, aan de hierna te vermelde benadeelde partijen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf de hierna te bepalen dag waarop deze vordering is betaald:
- [slachtoffer 1] vanaf 18 januari 2019,
- [slachtoffer 2] vanaf 12 januari 2019,
- [slachtoffer 4] vanaf 20 februari 2019,
- [slachtoffer 10] vanaf 26 april 2019,
- [slachtoffer 13] vanaf 24 april 2019,
- [slachtoffer 16] vanaf 31 mei 2019,
- [slachtoffer 18] vanaf 15 mei 2019,
- [slachtoffer 19] vanaf 19 mei 2019,
- [slachtoffer 20] vanaf 23 mei 2019,
- [slachtoffer 26] vanaf 29 juli 2019,
- [slachtoffer 27] vanaf 26 juli 2019,
- [slachtoffer 28] vanaf 26 juli 2019,
- [slachtoffer 29] vanaf 14 januari 2019,
- [slachtoffer 30] vanaf 15 juli 2019,
- [slachtoffer 31] vanaf 12 juli 2019,
- [slachtoffer 32] vanaf 30 november 2018,
- [slachtoffer 35] vanaf 9 mei 2019 en
- [slachtoffer 38] vanaf 4 juli 2019;
bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 32] en [slachtoffer 24] (voor het overige deel) niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.280,00, ten behoeve van de hierna te vermelden benadeelde partijen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de hiervoor vermelde data tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.200,00, ten behoeve van [slachtoffer 14] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 2019;
bepaalt de duur van de gijzeling als bedoeld in artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht op 0 (nul) dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2023.