In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Egyptische eisers, die hun aanvragen tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd hadden ingediend. De rechtbank heeft de aanvragen afgewezen, omdat de problemen die eisers stelden te hebben ondervonden met de Egyptische staatsveiligheidsdiensten ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich terecht op het standpunt had gesteld dat de overige geloofwaardig geachte elementen niet leidden tot gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De eisers, die in 2021 asiel hadden aangevraagd, voerden aan dat eiser 1 in Egypte een naaiatelier had en opdrachten ontving van de Partij voor Vrijheid en Gelijkheid, wat hem in de negatieve belangstelling van de staatsveiligheidsdiensten had gebracht. De rechtbank concludeerde echter dat de verklaringen van eisers summier en tegenstrijdig waren, en dat er geen overtuigend bewijs was overgelegd ter onderbouwing van hun claims. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gestelde problemen met de staatsveiligheidsdiensten niet aannemelijk waren gemaakt, en dat de eisers niet als vluchtelingen konden worden aangemerkt. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.