ECLI:NL:RBDHA:2023:19769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
NL23.29027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en de leeftijd van de aanvrager

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 7 september 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de staatssecretaris verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat niet tijdig heeft gereageerd, wat wordt gezien als een aanvaarding van het verzoek.

Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte als meerderjarig wordt aangemerkt en dat er twijfels zijn over zijn geboortedatum. De rechtbank oordeelt dat de twijfels over de leeftijd van eiser voldoende zijn onderbouwd door de bevindingen van de AVIM en de IND. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij minderjarig is, en de rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Kroatië de aanvraag in behandeling zal nemen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 oktober 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.29027
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië volgens verweerder verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De leeftijdschouw
5. Eiser voert aan dat hij ten onrechte als meerderjarig wordt aangemerkt. Eiser heeft in Kroatië nooit de geboortedatum van [geboortedatum 1] 2004 opgegeven en in het rapport Schouw aanmeldgehoor AMV van 2 maart 2023 op pagina 3 zegt eiser dat hij op [geboortedatum 2] 2007 is geboren. Dit herhaalt hij op pagina 7. Tevens staat op pagina 10 van dit gehoor dat op basis van bovenstaande verklaringen en signalen geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Het is het onduidelijk welke signalen tot de conclusie hebben geleid dat er twijfel over de opgegeven leeftijd bestaat. Verweerder heeft ten onrechte nooit een gedegen onderzoek verricht naar eiser zijn leeftijd. Eiser heeft verder een onvertaald document overgelegd, wat een vaccinatiebewijs zou zijn en waaruit zou volgen dat hij geboren is op [geboortedatum 2] 2007.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Wanneer een vreemdeling stelt minderjarig te zijn en dit niet kan aantonen met identificerende documenten, of op een andere manier aannemelijk kan maken, wordt de vreemdeling geschouwd. Bij een schouw beoordelen de AVIM en de IND, los van elkaar, of de vreemdeling evident minderjarig of evident meerderjarig is, of dat hier twijfel over bestaat. Wanneer er zowel bij de AVIM als bij de IND sprake is van twijfel, of wanneer de conclusies van de AVIM en de IND niet overeenkomen, doet verweerder nader onderzoek. In het geval dat de vreemdeling een Eurodac-hit heeft in een andere lidstaat, bestaat dit onderzoek eruit dat nagevraagd wordt bij deze lidstaat met welke geboortedatum iemand daar geregistreerd staat. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de leeftijdsregistratie in de andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden.2 Verweerder neemt dan ook de geregistreerde geboortedatum in de andere lidstaat over. Hierna is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat deze geboortedatum onjuist is. Als de vreemdeling dit door middel van documenten aannemelijk maakt, verschuift de bewijslast weer naar verweerder. Deze werkwijze van verweerder is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk gevonden.3
7. Ten aanzien van de leeftijdschouw is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk is waarop de twijfel ten aanzien van eisers leeftijd is gebaseerd. In het proces- verbaal van verhoor van 27 februari 2023 staat dat eiser een duidelijk zichtbare adamsappel, stoppels en een sterke kaakontwikkeling heeft. Daarnaast wordt ten aanzien van zijn uiterlijk, gedrag en houding geconcludeerd dat hij iets ouder zou kunnen zijn dan zijn opgegeven leeftijd. In het gehoor AMV van 2 maart 2023 wordt op pagina 9 en 10 uitgelegd waarom er getwijfeld wordt aan de leeftijd van eiser. Hierin staat bijvoorbeeld dat hij stoppels heeft, dat hij niet helder is over de jaren die hij op school heeft gezeten en dat eiser heeft verklaard dat zijn ouders 60 of 70 jaar zijn, wat vreemd is als hij nog broertjes van acht en tien jaar oud heeft en hijzelf slecht 15 jaar is. Hierdoor is voldoende duidelijk waarop de AVIM en de IND de conclusie hebben gebaseerd dat twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd.
8. Ten aanzien van het door eiser overgelegde document is de rechtbank van oordeel dat eiser hiermee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij minderjarig is. Verweerder
2 Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1184, en van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
heeft ter zitting terecht opgemerkt dat dit stuk geen identificerend document is en ook niet kan worden aangemerkt als objectief bewijs. Het is een onvertaald stuk waaruit niet blijkt wie dit document heeft opgesteld en op wie dit document ziet. Daarnaast bevat het ook geen afschrift van een identiteitsdocument of een waarmerk daarvan. Met dit indicatieve stuk heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat twijfel bestaat aan de in Kroatië geregistreerde geboortedatum. Zijn niet onderbouwde verklaringen zijn onvoldoende. Gelet hierop was verweerder niet gehouden tot het verrichten van nader onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Eiser is in Kroatië niet goed behandeld. Hij is door de Kroatische politie opgepakt en hij heeft zes uur lang zonder eten en drinken in een kamer doorgebracht, moest zijn kleding uitdoen en al zijn spullen zijn afgepakt. Vervolgens is aan hem een treinticket gegeven met de boodschap dat hij binnen 24 uur het land moest verlaten. Verder hebben de Kroatische autoriteiten niet gereageerd op het claimverzoek van 5 juni 2023, wat de houding van de Kroatische autoriteiten ten aanzien van Dublinclaimanten aangeeft.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.4 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan
Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.5
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Kroatië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling oordeelde weliswaar op 13 april 20226 dat er serieuze aanknopingspunten in de landeninformatie waren dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die - al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië - door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU- lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. Uit de recente uitspaak van de Afdeling van 13 september 20237, volgt echter dat verweerder op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voor zover eiser in Kroatië niet goed zou zijn behandeld, merkt de rechtbank op dat dit niet is onderbouwd met documenten. De enkele verklaringen van eiser zijn hiervoor niet voldoende. Bovendien is niet gebleken dat eiser hierover heeft geklaagd. Wat betreft de stelling van eiser over het fictieve claimakkoord, overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening volgt dat een fictief claimakkoord gelijkstaat aan een expliciet claimakkoord. Dit houdt de verplichting in om de asielaanvraag
4 Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ), 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 81
5 HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 91-92.
6 RVS:2022:1043.
7 RVS:2023:3411.
in behandeling te nemen en daarbij de Europese richtlijnen op het gebied van asiel toe te passen en de verdragsverplichtingen in acht te nemen. Kroatië heeft aldus met het fictieve claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag in behandeling te nemen. Als eiser toch problemen ondervindt in Kroatië kan hij hierover zijn beklag doen bij de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 oktober 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.