ECLI:NL:RBDHA:2023:19842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
SGR 20/3529 en SGR 20/3530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van bezwaarkosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij de VvE geen vergoeding van bezwaarkosten kreeg toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de VvE, R.P. Dielbandhoesing, geen beroepsmatige rechtsbijstand verleende, omdat hij lid is van de VvE en zijn eigen belangen behartigde. De rechtbank oordeelt dat de aan de VvE opgelegde last is komen te vervallen, omdat er geen overtredingen meer zijn. De VvE kan zich voor eventuele schadevergoeding wegens herstelkosten wenden tot de civiele rechter.

De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure beoordeeld. De redelijke termijn is op 20 augustus 2019 aangevangen en is met 2 jaar en 4 maanden overschreden. De rechtbank heeft een schadevergoeding van € 2.500,- vastgesteld, die naar evenredigheid wordt verdeeld tussen de verweerder en de Staat. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van € 89,- en de Staat tot € 2.411,-. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer op 22 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3529 en SGR 20/3530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaken tussen

de Vereniging van Eigenaren [eiseres] (de VvE), uit [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. drs. R.P. Dielbandhoesing),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder
(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

Inspecteurs van de Haagse Pandbrigade hebben het onderhoud van de panden aan de [adressen] onderzocht en hebben geconstateerd dat er gebreken zijn en dat de panden niet voldoen aan de regels van het Bouwbesluit 2012.
In het besluit van 27 mei 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de VvE een last onder dwangsom opgelegd, waarin is bepaald dat verweerder gebreken (de gebreken 1 tot en met 15) heeft geconstateerd die een overtreding van het Bouwbesluit 2012 opleveren. Verder is in de last bepaald dat de VvE de overtreding kan beëindigen door de gebreken te verhelpen aan de panden. Indien de VvE de overtreding voor 1 november 2019 niet heeft beëindigd, verbeurt zij een dwangsom van € 5.000,-.
Met het besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I herzien in die zin dat nog twee gebreken (de gebreken 16 en 17) door de VvE moeten worden verholpen.
In het besluit van 17 maart 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van de VvE tegen het primaire besluit II gegrond verklaard, dit besluit herroepen en de gebrekenlijst aangepast in die zin dat de gebreken 16 en 17 niet hoeven te worden verholpen door de VvE.
In het besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder meegedeeld dat de bezwaarkosten niet worden vergoed, omdat de gemachtigde lid is van de VvE en er daarom geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
In het besluit van 17 november 2020 heeft verweerder bepaald dat alle gebreken zoals vermeld in het primaire besluit I zijn verholpen. Verweerder heeft dit besluit doorgehaald in het openbaar register.
De VvE heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I en II.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2022 op zitting behandeld. De VvE en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat vooronderzoek wordt hervat. Besproken is dat partijen reageren op een uitspraak en dat Dielbandhoesing kijkt naar de mogelijkheid om een korte VvE-vergadering te beleggen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 op een nadere zitting behandeld. De VvE en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Vertegenwoordiging van de VvE
1. Op de zitting van 8 maart 2022 is ter sprake gekomen of R.P. Dielbandhoesing wel gemachtigd is om de VvE in deze procedures te vertegenwoordigen. Naar aanleiding van hetgeen op de zitting is besproken, heeft op 12 mei 2022 een vergadering van de VvE plaatsgevonden. Op de zitting van 10 november 2023 heeft verweerder kanttekeningen geplaatst bij de vertegenwoordigingsbevoegdheid van R.P. Dielbandoesingh, maar hierbij ook aangegeven dat hij de beslissing daarover aan de rechtbank overlaat. Nu verweerder alleen kanttekeningen heeft geplaatst bij de vertegenwoordigingsbevoegdheid van R.P. Dielbandhoesing maar daartegen geen gronden heeft aangevoerd, gaat de rechtbank aan de gestelde kanttekeningen voorbij. De rechtbank stelt vast dat uit de notulen van de vergadering van de VvE van 12 mei 2022 blijkt dat R.P. Dielbandhoesing gemachtigd is om de VvE in deze beroepsprocedures te vertegenwoordigen.
Gronden van de VvE
2. De VvE voert aan dat de gebreken 1, 2, 4, 11, 12, 13 en 15 niet aan de VvE kunnen worden toegeschreven, maar voor rekening van de eigenaar of rechthebbende van de [adres] moeten komen. Verder betoogt de VvE dat wel recht bestaat op vergoeding van de bezwaarkosten omdat de gemachtigde als derde beroepsmatig rechtsbijstand verleent. R.P. Dielbandhoesing is namelijk bij verweerder als zodanig bekend en hij vertegenwoordigt de VvE in zijn toenmalige hoedanigheid van bestuurder.
Beoordeling door de rechtbank
Procesbelang
3.1
Volgens verweerder heeft de VvE geen procesbelang omdat de overtredingen waarvoor de VvE was aangeschreven zijn beëindigd.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat het procesbelang van de VvE is gelegen in het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten.
Vergoeding van de bezwaarkosten
4. Wat betreft de grond dat aan de VvE ten onrechte geen bezwaarkosten zijn vergoed, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat reeds geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand omdat de gemachtigde lid is van de VvE en hij dus zijn eigen belangen heeft behartigd. Deze grond slaagt niet.
Gebreken kunnen niet aan de VvE worden toegeschreven
5. De rechtbank stelt vast dat de aan de VvE opgelegde last met het besluit van 17 november 2020 is komen te vervallen, omdat geen sprake meer is van overtredingen. De rechtbank kan daarom niet tot een inhoudelijke beoordeling komen van de vraag of volgens de VvE bepaalde gebreken voor rekening zouden moeten komen van de eigenaar van de [adres] . Voor zover de VvE van mening is dat een vordering op de eigenaar van de [adres] bestaat omdat de VvE kosten heeft gemaakt wegens het herstellen van de gebreken, dan kan de VvE zich daarvoor wenden tot de civiele rechter. Dit is niet iets wat in een bestuursrechtelijke procedure aan de orde kan komen.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft bepaald dat geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de bezwaarkosten. In zoverre is het beroep ongegrond.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk waar het gaat om de vraag of het herstel van bepaalde gebreken voor rekening zou moeten komen van de eigenaar van het pand [adres] .
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
9.1
Op de zitting van 8 maart 2022 heeft de VvE verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
9.2
Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens gevallen van bijzondere omstandigheden.
9.3
De redelijke termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder. In het dossier bevindt zich geen ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift. In het bestreden besluit staat dat de VvE op 20 augustus 2019 een bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn op 20 augustus 2019 is aangevangen. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn – naar boven afgerond – 4 jaar en 4 maanden verstreken (52 maanden). Het bestuurlijk deel van deze procedure bedraagt – naar boven afgerond – 7 maanden. Het rechterlijk deel van deze procedure bedraagt – naar boven afgerond – 45 maanden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft deels in de bestuurlijke fase (overschrijding van 1 maand) en deels in de rechterlijke fase (overschrijding van 27 maanden) plaatsgevonden.
9.4
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaken en in de opstelling van eiseres in deze procedures geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor het oordeel dat de lengte van deze procedure in bezwaar en beroep langer dan twee jaar had mogen bedragen. De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is daarom – naar boven afgerond – met 2 jaar en 4 maanden overschreden.
9.5
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 2.500,-. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Voor de Staat geldt hetzelfde. Het bedrag van € 2.500,-- zal naar evenredigheid worden toegerekend aan verweerder en de Staat. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van € 89,- (1/28 × € 2.500,-) en de Staat tot een betaling van een bedrag van € 2.411,- (27/28 × € 2.500,-).
9.6
Voor een proceskostenveroordeling in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
In beide zaken
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het de bezwaarkosten betreft;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk waar het gaat om de vraag of het herstel van bepaalde gebreken voor rekening zou moeten komen van de eigenaar van het pand [adres] ;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 89,-;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 2.411,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.