In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in Colombia, heeft op 7 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor hem en zijn minderjarige kinderen, na te zijn gevlucht voor de bende El Tren de Aragua in Venezuela. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 26 oktober 2023 afgewezen, met het argument dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn kinderen een reëel risico lopen bij terugkeer naar Colombia, waar zij eerder zonder problemen hebben gewoond.
De rechtbank heeft op 7 december 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij geen bescherming kan krijgen van de Colombiaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn kinderen specifiek gevaar lopen in Colombia, ondanks de aanwezigheid van de bende in dat land.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris wordt bevestigd. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.